De werkgever betaalt sinds januari 2020 steeds het loon te laat van de werknemer. De werkgever betaalt pas op de vijfde werkdag na het aflopen van de betalingstermijn. De wet schrijft echter voor dat het loon uiterlijk de derde werkdag na het aflopen van de betalingstermijn voldaan moet zijn. De betreffende cao bepaalt dat het loon uiterlijk de vierde werkdag op de rekening van de werknemer moet staan. De wettelijke verhoging is vijf procent per dag voor de vierde tot en met de achtste werkdag na de dag dat voldoening van het loon had moeten plaatsvinden. De werknemer heeft daar nu recht op, aldus de kantonrechter.
Wat is de situatie?
De werknemer werkt als vleesbewerker tegen een salaris van € 2.293,18 per vier weken, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst van de werknemer is de cao voor de Vleessector van toepassing.
De werknemer is door de werkgever uitgeleend en tewerkgesteld bij een opdrachtgever.
Klachten over loonbetalingen
Bij brief van 25 januari 2021 schrijft de gemachtigde van de werknemer aan de werkgever het volgende:
“Al sinds begin 2020 worden wij regelmatig benaderd door leden die werkzaam zijn bij u met klachten over de loonbetalingen. Al eerder hebben wij hier brieven over gestuurd (…)
De werknemers geven aan dat de loonbetalingen telkens te laat zijn. In 2020 is er telkens pas op de vijfde dag na het aflopen van de vierweken periode betaald. Dit terwijl de wet voorschrijft dat een werknemer op de laatste dag van de betalingsperiode tot uiterlijk drie dagen daarna over zijn loon moet kunnen beschikken. U betaald dus standaard 2 dagen te laat.
Naar ik begrijp van een aantal medewerkers is er nu alleen een voorschot betaald en moeten de mensen vijf weken wachten op de rest bij de volgende loonbetaling. De werknemers zijn dit zat en willen hun loon op tijd ontvangen.
Een aantal van hen heeft ons gevraagd een procedure te starten om de wettelijke verhoging te gaan vorderen vanwege het te laat betalen van het loon. (…)
Alvorens ik de procedure opstart wil ik u de gelegenheid bieden om alsnog aan de eisen van de werknemers tegemoet te komen en derhalve het loon weer op tijd te betalen en over 2020 de wettelijke verhoging te voldoen.”
Nog geen volledige oplossing
Bij brief van 25 juni 2021 schrijft de gemachtigde van de werknemer aan de werkgever:
“(…)
Uit uw mails en die van de werknemer maak ik op dat er een aanzet is gemaakt om de kwestie op te lossen maar dat partijen nog niet tot een volledige oplossing zijn gekomen. Zo begrijp ik uit mail van de werknemer dat een en ander niet correct is weer gegeven. Er zijn data genoemd voor loonbetalingen voor dit jaar, maar er is geen duidelijke afspraak voor de jaren daarna.
Van cliënt begrijp ik dat hij het acceptabel vindt indien het basisloon op de eerste dinsdag na afloop van de vierwekenperiode wordt betaald en dat dan de vrijdag in diezelfde week de variabele posten, zoals reiskosten, toeslaguren enz. betaald worden.
Daarmee zou een oplossing voor de toekomst bereikt kunnen worden. Dit moet dan nog wel vastgelegd worden in een overeenkomst tussen partijen.
(…)”
Te laat betaald: vijfde werkdag
De werknemer is naar de rechter gestapt en vordert onder meer € 3.439,77 voor de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW.
Aan zijn vordering heeft de werknemer ten grondslag gelegd dat de werkgever sinds januari 2020 steeds het loon te laat betaalt. Na afloop van de vier weken wordt het loon betaald op de vrijdag in de daarop volgende week, dus op de vijfde werkdag erna.
Uiterlijk vierde werkdag
Artikel 7:625 BW schrijft voor dat het loon uiterlijk de derde werkdag na het aflopen van de betalingstermijn voldaan moet zijn.
Artikel 33 van de cao Vleessector bepaalt dat het loon uiterlijk de vierde werkdag op de rekening van de werknemer betaald moet zijn. Ondanks herhaaldelijk verzoek van de werknemer heeft de werkgever zijn handelwijze niet aangepast.
Werkgever: maar halve dag te laat
De werkgever heeft de vordering betwist en heeft daartoe aangevoerd dat een halve dag te laat wordt betaald, dat de werkgever afhankelijk is van klanten en dat spijkers op laag water worden gezocht.
Wat oordeelt de rechter?
De kantonrechter stelt voorop dat ingevolge artikel 7:623 BW de werkgever verplicht is het in geld naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen telkens na afloop van het tijdvak waarover het loon op grond van de overeenkomst moet worden berekend.
Artikel 7:625 BW bepaalt dat de wettelijke verhoging voor de vierde tot en met de achtste werkdag na de dag dat voldoening van het loon had moeten plaatsvinden vijf procent per dag bedraagt en voor elke volgende werkdag één procent, met dien verstande dat de verhoging in geen geval de helft van het verschuldigde te boven zal gaan.
Verplicht tijdig loon uitbetalen
Het verweer van de werkgever dat hij voor de betaling van het loon aan haar werknemers afhankelijk is van de benodigde informatie van haar opdrachtgevers of klanten, kan niet slagen. Door de werknemer wordt betwist dat de werkgever pas na afloop van de betalingsperiode de benodigde informatie van de opdrachtgever ontvangt en bovendien stelt de werknemer dat het probleem voor 2020 niet speelde.
Volgens de kantonrechter ligt het op de weg van de werkgever over de voor de loonbetaling benodigde informatie met haar opdrachtgever afspraken te maken. In elk geval ontslaat het (volgens de werkgever late) moment van aanlevering van informatie door haar opdrachtgevers de werkgever als werkgeefster niet van haar verplichting tijdig het loon aan haar werknemers uit te betalen.
Wettelijke verhoging
De werkgever heeft de juistheid van het door de werknemer overgelegde overzicht van de te late betalingen en de berekening van de wettelijke verhoging vanwege de te late betaling van het salaris over periode 1 van 2020 tot en met periode 4 van 2021 niet betwist. De kantonrechter zal dan ook uitgaan van de juistheid van dit overzicht en deze berekening. Het door de werknemer gevorderde bedrag van € 3.439,77 wat betreft de wettelijke verhoging wijst de kantonrechter daarom toe.
De gevorderde wettelijke rente over de wettelijke verhoging wordt ook toegewezen.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 5 november 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:10925