Auto’s worden in Nederland op verschillende manieren betrokken in de belastingheffing.
De belangrijkste belastingen in dit kader zijn:
- Belasting van Personenauto’s en Motorrijwielen (BPM);
- Motorrijtuigenbelasting (MRB);
- Loon- en inkomstenbelasting (LB/IB) – bijtelling voordeel privégebruik van de auto
- van de zaak;
- Accijnzen op brandstoffen.
Autobelastingen leverden het Rijk in 2018 ongeveer € 16,6 miljard op.
Twee hoofddoelen
In de Wet uitwerking Autobrief II zijn twee hoofddoelen van de autobelastingen benoemd:
- een stabiele inkomstenstroom voor de overheid op basis van verdedigbare en uitvoerbare autobelastingen;
- een wezenlijke ondersteuning van luchtkwaliteits- en klimaatdoelen op autogebied via proportionele en goed gerichte fiscale prikkels.
De Algemene Rekenkamer heeft onderzocht of en hoe de prikkels in de autobelastingen bijdragen aan deze hoofddoelen.
Stabiele inkomstenstroom
De conclusie van de Algemene Rekenkamer is dat de autobelastingen – de BPM uitgezonderd – een stabiele inkomstenstroom opleveren voor het Rijk, afgezet tegen de ontwikkeling van het BBP.
De stabiliteit van de BPM en accijnzen staat echter onder druk, omdat de overheid streeft naar een forse toename van het aantal elektrische auto’s.
Niet optimaal ingericht
De Algemene Rekenkamer concludeert verder dat de huidige prikkels in de autobelastingen met het oog op de luchtkwaliteits- en klimaatdoelen niet optimaal zijn ingericht:
Fiscale prikkels grijpen niet direct aan bij het gebruik en de feitelijke uitstoot van motorvoertuigen. De brandstofaccijnzen komen het dichtst in de buurt van een belastingheffing naar gebruik.
- Het bereik van fiscale prikkels is beperkt en niet eenduidig gericht, bijvoorbeeld aangezien:
– de BPM voor bestelauto’s en motorrijwielen is gebaseerd op de catalogusprijs in plaats van op de (geregistreerde) CO2-uitstoot;
– voor bestelauto’s van ondernemers een BPM-vrijstelling en MRB-tariefreductie gelden;
– particulieren die privé een auto bezitten geen gebruik kunnen maken van faciliteiten voor ondernemers of auto’s van de zaak. - Op onderdelen werken prikkels tegengesteld. Dit betreft vooral:
– het lagere accijnstarief voor dieselbrandstof in relatie tot de hogere tarieven voor dieselvoertuigen in de BPM en MRB;
– de hogere BPM-tarieven voor plug-inhybrides (PHEV’s) tegenover het verlaagde tarief voor zuinige auto’s in de MRB. - Onbedoelde negatieve effecten kunnen optreden door bijvoorbeeld veroudering van
het wagenpark, (parallel)-import en de youngtimerregeling.
Aanbevelingen
De Algemene Rekenkamer beveelt de staatssecretaris van Financiën aan de regelgeving rond de waardebepaling en het bijtellingspercentage van het voordeel van privégebruik van de auto van de zaak beter te onderbouwen.
Ook is een aanbeveling om de bijzondere regelingen in de autobelastingen te evalueren en te heroverwegen als ze niet bijdragen aan de hoofddoelen van de autobelastingen en ook geen actuele reden hebben.
Reactie staatssecretaris
In zijn reactie op het onderzoek geeft de staatssecretaris van Financiën aan dat een deel van de bijzondere regelingen in aanmerking komen voor heroverweging.
Volgens de staatssecretaris geeft de Algemene Rekenkamer terecht aan dat een aantal bijzondere regelingen tegen het opbrengstendoel én tegen het luchtkwaliteits-en klimaatdoel van de autobelastingen kan inwerken. Daarnaast kunnen deze bijzondere regelingen leiden tot ongelijke belastingdruk tussen burgers en bedrijven en maken ze het stelsel complexer.
In zijn reactie geeft de staatssecretaris een toelichting op de bijtellingsregeling(en) voor
het privégebruik van de auto van de zaak. Volgens de Rekenkamer kunnen de uitgangspunten en
berekeningen duidelijker worden toegelicht, zodat het parlement zich daarover een goed
onderbouwd oordeel kan vormen.
Onderzoek Algemene Rekenkamer naar autobelastingen