De Kennisgroep loonheffing algemeen van de Belastingdienst heeft een standpunt ingenomen over het genietingsmoment van een outplacementtraject bij een beëindigingsovereenkomst.
Casus 1
De werkgever en werknemer sluiten op 15 september 2024 een beëindigingsovereenkomst. Daarin spreken zij af dat de werknemer met ingang van 1 december 2024 uit dienst zal treden en recht heeft op een outplacementtraject. Het (externe) outplacementtraject eindigt in 2025. De werkgever ontvangt de facturen en betaalt deze in 2025.
Casus 2
Voor casus 2 geldt hetzelfde als in casus 1 op voorwaarde dat afgesproken is dat de werknemer alleen recht heeft op een outplacementtraject als hij vóór 1 maart 2025 geen nieuwe dienstbetrekking is overeengekomen.
Vraag en antwoord
Wanneer is het genietingsmoment van het outplacementtraject?
Het genietingsmoment van het outplacementtraject is zowel in casus 1 als in casus 2 het moment waarop het traject aanvangt.
De werkgever en de werknemer komen in de beëindigingsovereenkomst het recht op een outplacementtraject overeen. Outplacement strekt tot het begeleiden van een werknemer van zijn huidige baan naar een andere baan.
In beide casussen geniet de werknemer een voordeel in zin van artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964).
Loonvordering of loonrecht?
Is er bij het outplacementtraject sprake is van een ‘recht op loon’ (loonvordering) of van ‘loon in de vorm van een recht’ (loonrecht, waaronder aanspraken)?
De werknemer kan bij ‘recht op loon’ het loon pas vorderen als aan de voorwaarden is voldaan die aan de loonvordering verbonden zijn. Het maandelijkse salaris van een werknemer is een voorbeeld van recht op loon, net als de opbouw van een eindejaarstoeslag die afhankelijk is van het maandloon. Een recht op loon (in geld of in natura) wordt niet zelfstandig in de heffing betrokken.
Het loonrecht vormt zelfstandig een beloning voor de werknemer. Een voorbeeld van loon in de vorm van een recht is een calloptie, waarbij de werknemer een bezit gedurende een bepaalde termijn voor een bepaalde prijs kan kopen.
Het onderscheid tussen beide is van belang om het genietingsmoment van het loon vast te kunnen stellen.
Geen onvoorwaardelijk recht
Zowel in casus 1 als in casus 2 is sprake is van een recht op loon (in natura). Het outplacementtraject is geen onvoorwaardelijk recht. In casus 1 heeft de werknemer op grond van de voorwaarden in de beëindigingsovereenkomst pas recht op het traject na de uitdiensttreding. In casus 2 geldt daarbij nog als aanvullende voorwaarde dat de werknemer geen nieuwe dienstbetrekking overeengekomen mag zijn vóór 1 maart 2025.
Genietingsmoment
Conform artikel 13a, eerste lid, Wet LB 1964 geniet de werknemer het recht op loon (loonvordering) niet eerder dan het moment van betaling. Voorafgaand aan dat moment is een recht op loon niet vorderbaar en ook niet inbaar. Het genietingsmoment van het outplacementtraject is daarom zowel in casus 1 als in casus 2 het moment waarop het traject aanvangt. De loonheffingen zijn als gevolg hiervan op dit moment verschuldigd.
KG:204:2025:19 Genietingsmoment outplacementtraject bij beëindigingsovereenkomst

