
Na het verbreken van de relatie verzoekt de man een verklaring voor recht dat er geen arbeidsovereenkomst bestaat. De vrouw verzoekt loon en andere vergoedingen.
Waar gaat deze zaak over?
De man en de vrouw hebben vanaf medio 2017 tot oktober 2024 een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben samengewoond. Partijen zijn in elk geval vanaf 10 december 2024 uit elkaar.
Een overeenkomst is op 1 januari 2021 opgesteld met het opschrift ‘Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’. Hierin is onder meer opgenomen dat de vrouw met ingang van 28 juni 2020 bij het bedrijf in dienst getreden is voor bepaalde tijd en dat deze arbeidsovereenkomst per 1 januari 2021 wordt verlengd en omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 37 uur per week. De vrouw treedt in dienst in de functie van verkoopmedewerkster tegen een bruto maandsalaris van € 1.739,26 exclusief vakantietoeslag.
Partijen zijn het er over eens dat er geen arbeidsovereenkomst is of is geweest tussen de vrouw en de man. Het primaire verzoek van het bedrijf en de man is dan ook ten aanzien van de man toewijsbaar.
Is er een arbeidsovereenkomst?
Partijen verschillen van mening over de vraag of er een arbeidsovereenkomst bestaat tussen het bedrijf en de vrouw. Vast staat dat er wel een document is opgesteld en ondertekend dat het vermoeden doet ontstaan dat er een arbeidsovereenkomst is begonnen tussen deze partijen per 28 juni 2020.
Het bedrijf stelt echter dat er alleen op papier een arbeidsovereenkomst is overeengekomen om fiscale redenen, maar dat er niet is gewerkt. Het was ook niet de bedoeling van partijen dat de vrouw daadwerkelijk als werknemer arbeid zou verrichten. Het was een fiscale verantwoording voor een maandelijks leefgeld/bijlage van de man aan de vrouw, aldus het bedrijf.
Wederzijdse bedoelingen en verwachtingen
Dat er een overeenkomst is gesloten met de tekst van een arbeidsovereenkomst is op zichzelf niet zonder meer voldoende om het bestaan van een arbeidsovereenkomst aan te nemen. De wederzijdse bedoelingen en verwachtingen en de manier waarop partijen uitvoering geven aan hun overeenkomst zijn ook van belang.
Het bedrijf stelt dat partijen niet de bedoeling hebben gehad een ‘echte’ arbeidsovereenkomst aan te gaan, maar dat het ging om een fiscaal gunstige(r) regeling voor een vergoeding van de man aan de vrouw. De vrouw betwist dit. Geen van partijen heeft dit standpunt voorzien van onderbouwing, zodat de bedoeling van partijen niet vast komt te staan.
Daadwerkelijk werkzaamheden verricht?
Ten aanzien van de uitvoering van de overeenkomst stelt het bedrijf dat er door de vrouw niet is gewerkt. Ze is wel eens met de man mee geweest naar een beurs, maar dat was dan in privé en niet voor werk. Het bedrijf onderbouwt de stelling met twee verklaringen van werknemers die beiden schrijven dat ze de vrouw nooit aan het werk hebben gezien in het bedrijf. Eén van hen schrijft ook, dat hij geen concreet bewijs of resultaat van werkzaamheden van de vrouw heeft gezien en geen aantoonbare bijdrage van de vrouw aan de bedrijfsvoering heeft bemerkt.
De vrouw betwist de juistheid van deze verklaringen en stelt dat zij daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht. Zij heeft echter desgevraagd nauwelijks concrete voorbeelden kunnen geven van werkzaamheden die zij in opdracht van de man (als directeur van het bedrijf ) zou hebben uitgevoerd. Zij noemt slechts in algemene zin dat ze ‘verkoop en styling’ deed, af en toe schoonmaakwerk verrichte en dat ze op websites keek naar acties van andere ondernemingen.
Alleen arbeidsovereenkomst op papier
Waar het gaat om een functie van verkoopmedewerkster voor 37 uur per week, is het onwaarschijnlijk dat daaraan uitvoering is gegeven zonder dat de andere medewerkers van de onderneming dit gemerkt hebben. Tegenover de onderbouwde stelling van het bedrijf dat er alleen op papier sprake is van een arbeidsovereenkomst heeft de vrouw onvoldoende aanknopingspunten gegeven om te onderbouwen dat er daadwerkelijk uitvoering werd gegeven aan de arbeidsovereenkomst. Ook blijkt niet dat de voor een arbeidsovereenkomst nodige gezagsrelatie aanwezig was.
De verzoeken van de vrouw, die uitgaan van een arbeidsovereenkomst, zijn niet toewijsbaar. Het verzoek van het bedrijf en de man met betrekking tot de verklaring voor recht is wel toewijsbaar. Dat geldt niet voor het tweede verzoek, het verzoek tot ontbinding van ‘de overeenkomst’.
Niets te ontbinden
Het bedrijf en de man hebben niet hebben gesteld (en onderbouwd) dat er een te ontbinden overeenkomst is. Hun stelling is immers dat er feitelijk geen uit te voeren overeenkomst is gesloten tussen het bedrijf en de vrouw. Dan is er ook niets te ontbinden.
Voor zover het tweede verzoek betrekking heeft op een afspraak tussen de man en de vrouw over een maandelijkse betaling in het kader van de destijds bestaande relatie, kan het verzoek evenmin toegewezen worden. De ‘overeenkomst’ gaat daar immers niet over, want de man is er (in persoon) geen partij bij. Ontbinding van die overeenkomst heeft dan ook geen invloed op een afspraak tussen de man en de vrouw.
Betalingen stoppen
De vrouw verzet zich er echter niet tegen dat de ‘arbeidsovereenkomst’ wordt beëindigd, waarmee een recht op ‘loonbetaling’ uiteraard stopt. Partijen zijn het er dus kennelijk al over eens dat de betalingen, die om fiscale redenen in een overeenkomst tussen het bedrijf en de vrouw zijn neergelegd, stoppen.
Uitspraak Rechtbank Gelderland, 5 juni 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:4297