De werknemer heeft van 1 april 2022 tot 31 maart 2024 bij de werkgever gewerkt. De werknemer wil van de werkgever een aanzegvergoeding ter hoogte van een maandloon, omdat de werkgever pas op 15 maart 2024 heeft voldaan aan de aanzegverplichting. Ook wil de werknemer dat de werkgever aan hem betaalt het loon voor alle uren die hij heeft gewerkt plus de vakantietoeslag en hem een eindafrekening geeft. Volgens de werkgever hoeft hij niks meer te doen en ook geen bedrag meer aan de werknemer te betalen. De werkgever krijgt gelijk.
Geen aanzegvergoeding betalen
Met de brief van de werkgever aan de werknemer van 29 februari 2024 heeft de werkgever voldaan aan de aanzegverplichting (artikel 7:668 lid 1 BW). De werknemer erkent namelijk dat hij dit document heeft ondertekend. De administrateur van de werkgever verklaart dat hij dat heeft gezien.
De werknemer beaamt dat de administrateur aanwezig was toen hij de brief van de werkgever kreeg en hij zijn handtekening heeft gezet. Volgens hem was dat op 15 maart 2024. De werkgever stelt en de administrateur verklaart dat dat op 29 februari 2024 was en in de brief staat die datum ook. Gelet op deze omstandigheden heeft de werknemer de datum van het ondertekenen van de brief onvoldoende gemotiveerd betwist.
Geen (nieuwe) eindafrekening geven
De werkgever wordt niet veroordeeld om een eindafrekening aan de werknemer te geven. De werknemer heeft namelijk al een loonstrook gekregen voor maart 2024 en de werknemer heeft niet onderbouwd waarom die loonstrook niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt (artikel 7:626 BW). Uit de loonstrook zelf kan dat in ieder geval niet worden opgemaakt. Daarnaast is de eis van de werknemer te onbepaald om toe te kunnen wijzen en wordt er in deze zaak geen hoger loon of vakantietoeslag toegewezen dan wat er al op de loonstrook van maart 2024 staat.
Niet te weinig uitbetaald
De werknemer heeft niet uitgelegd waarom hij voor de maanden januari en februari samen te weinig betaald heeft gekregen. De werkgever betwist weliswaar dat de werknemer in januari en februari het aantal uur heeft gewerkt dat hij zegt, maar ook als dat aantal wel klopt is niet duidelijk waarom de werkgever nog iets aan de werknemer moet betalen. In beide maanden is door de werknemer namelijk € 1.751,95 ontvangen op zijn bankrekening. Dat lijkt te kloppen als je kijkt naar de uren die op de urenlijsten staan waar de werknemer zich op beroept, het uurloon en het verschil tussen een bruto en netto bedrag.
In het dossier zit geen loonstrook van deze maanden waaruit blijkt dat het niet klopt. De werknemer heeft ook zelf niet uitgelegd waarom hij toch voor deze maanden per saldo te weinig betaald heeft gekregen.
Voor de maand maart hoeft de werkgever niet meer aan de werknemer te betalen dan dat hij al heeft gedaan. De werknemer heeft niet uitgelegd waarom het bedrag dat op de loonstrook staat niet juist is. Van maart zit er geen urenstaat in het dossier. Er blijkt dus nergens uit dat het aantal uitbetaalde uren niet klopt. De werknemer heeft ook niet gesteld hoeveel uur hij in maart meer zou hebben gewerkt dan op de loonstrook staat.
Niet meer vakantietoeslag betalen
De eis om meer vakantietoeslag te betalen wordt afgewezen. De werknemer baseert dit deel van zijn eis namelijk op de stelling dat de werkgever in januari, februari en maart 2024 te weinig loon heeft betaald. Hiervoor is geoordeeld dat dit niet kan worden vastgesteld op basis van de feiten die de werknemer heeft genoemd.
De werknemer wordt niet in de gelegenheid gesteld om getuigen te laten horen. De eisen van de werknemer zijn afgewezen, omdat hij die onvoldoende heeft onderbouwd. Daarom krijgt hij geen bewijsopdracht.
De werknemer moet de proceskosten betalen, omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 25 juni 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:5835