![](https://www.salarisvanmorgen.nl/wp-content/uploads/sites/3/2020/08/trein-390x225.jpg)
De inspecteur van de Belastingdienst heeft aan de man voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 juli 2023 de aanslag gehandhaafd. De man heeft daartegen beroep ingesteld.
Eindejaarsuitkering als reiskostenvergoeding
De man heeft in 2020 gewerkt in dienstverband bij A bv en B bv. De werkzaamheden van de man bij B bv vallen onder de collectieve arbeidsovereenkomst in het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf (de cao-overeenkomst). Ingevolge artikel 16 van de in 2020 geldende cao-overeenkomst wordt een eindejaarsuitkering netto uitgekeerd als een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer.
In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2020 heeft de man € 1.029 aan reisaftrek in aanmerking genomen.
De inspecteur van de Belastingdienst heeft de reisaftrek geweigerd omdat de man volgens door A bv en B bv aan de inspecteur verstrekte informatie € 290 respectievelijk € 828 aan reiskostenvergoeding (totaal € 1.118) heeft ontvangen.
Recht op reisaftrek?
In geschil is of de man recht heeft op reisaftrek. De man stelt dat hij recht heeft op reisaftrek voor € 828 omdat hij van B bv geen reiskostenvergoeding heeft ontvangen, ook niet onder de noemer eindejaarsuitkering.
De inspecteur stelt dat de man geen recht heeft op reisaftrek. Volgens de inspecteur is niet aannemelijk dat de man van B bv geen reiskostenvergoeding of eindejaarsuitkering heeft ontvangen. Bovendien beschikt de man niet over een voor reisaftrek noodzakelijke verklaring.
Wat staat er in de wet?
Artikel 3.80 van de Wet IB 2001 luidt als volgt:
“Belastbaar loon is loon verminderd met de reisaftrek.”
Artikel 3.87 van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De reisaftrek geldt bij ten minste eenmaal per week plegen te reizen tussen de woning of verblijfplaats en de plaats of plaatsen van werkzaamheden waarbij binnen een tijdsbestek van 24 uur zowel heen als terug wordt gereisd en wordt in aanmerking genomen voor de per openbaar vervoer afgelegde reisafstand, voor zover dat vervoer niet vanwege de inhoudingsplichtige plaatsvindt.
(…)
3. De op basis van de volgende leden bepaalde reisaftrek wordt verminderd met de voor de per openbaar vervoer afgelegde reisafstand ontvangen reiskostenvergoeding.
(…)
9. De per openbaar vervoer afgelegde reisafstand blijkt slechts uit een op een tijdvak van 12 maanden betrekking hebbende verklaring die is afgegeven door de desbetreffende openbaar- vervoersonderneming (de openbaar-vervoerverklaring) of, in die gevallen dat door de gebruikte kaartsoort de openbaar-vervoerverklaring niet kan worden verstrekt, een aan een openbaar-vervoerverklaring gelijk te stellen andere tot de persoon van de belastingplichtige herleidbare verklaring omtrent het gereisd hebben met openbaar vervoer (de reisverklaring).”
Geen verklaring, geen aftrek
Niet in geschil is dat de man niet beschikt over een verklaring als bedoeld in artikel 3.87, negende lid, van de Wet IB 2001. Daarmee wordt niet voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor reisaftrek. Al om deze reden heeft de man geen recht op reisaftrek.
Niet van belang
Of aan de man ter zake van zijn werkzaamheden voor B bv daadwerkelijk een reiskostenvergoeding – onder welke naam dan ook – is uitgekeerd is bij afwezigheid van een openbaar-vervoerverklaring of reisverklaring niet van belang.
Voor zover de man bovenstaande uitkomst als onredelijk ervaart, kan dat niet tot een ander oordeel leiden.
Gelet op het voorgaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
Uitspraak Rechtbank Den Haag, 31 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8442