
Eindvonnis na tussenvonnis. Het betreft de financiële afwikkeling van de studiekostenovereenkomst.
Studieovereenkomst met terugbetalingsclausule
De werknemer werkte van 1 maart 2018 tot en met 31 juli 2022 bij de werkgever. In deze periode heeft hij op kosten van de werkgever de Vakopleiding Payroll Services (VPS) gevolgd. Ten behoeve van die opleiding hebben partijen een studieovereenkomst met een terugbetalingsclausule gesloten.
Volgens de werkgever moet de werknemer op grond van die clausule € 11.417,52 aan studiekosten en genoten studieverlof terugbetalen. Hij heeft daarom € 2.933,55 op zijn eindafrekening ingehouden en eist in deze procedure dat de werknemer wordt veroordeeld om het restant van € 8.483,97 te betalen.
De werknemer is het hier niet mee eens. Hij vindt dat hij niets hoeft te betalen en eist daarom in reconventie dat het ingehouden salaris alsnog betaald wordt.
Directe studiekosten terugbetalen
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat de werknemer de directe studiekosten moet terugbetalen, maar dat de kosten van het studieverlof niet volledig toewijsbaar zijn. Hij heeft de werkgever in de gelegenheid gesteld om de eis te specificeren. De werkgever heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Vervolgens heeft de werknemer hierop gereageerd. Naar aanleiding hiervan oordeelt de kantonrechter als volgt.
In het tussenvonnis is de werkgever in de gelegenheid gesteld om bij akte (uitsluitend) een gedegen financiële specificatie van de vordering in het geding te brengen. De inhoudelijke reactie op de oordelen in het tussenvonnis wordt daarom buiten behandeling gelaten.
Circa € 5.000 terugbetalen
De werkgever heeft in zijn akte gesteld dat nog een bedrag van € 5.060,76 aan directe studiekosten open staat. Dit heeft de werknemer in zijn akte bevestigd. In lijn met het tussenvonnis oordeelt de kantonrechter dat de werknemer deze kosten in ieder geval moet terugbetalen.
Studieverlof
Het bedrag dat de werkgever eist bestaat verder uit de kosten van het verlof dat de werknemer heeft gekregen voor het volgen van de opleiding. Het gaat om een bedrag van € 6.356,76. Dit betreft de totale kosten van het studieverlof van € 7.628,15, verminderd met een afschrijving van 1/6e, conform de afschrijvingsregeling in de studiekostenovereenkomst.
De werkgever heeft bij zijn akte een (zeer korte) specificatie gegeven van dit bedrag, waarin de verschillende posten en daarbij behorende bedragen zijn genoemd. Deze posten worden hierna besproken.
Brutoloon over studieverlof terugbetalen
Uit het tussenvonnis volgt dat de werknemer het brutoloon dat hij over het studieverlof heeft gekregen aan de werkgever moet terugbetalen. Volgens de werkgever heeft de werknemer 95 uur studieverlof gehad en bedragen de brutoloonkosten over die uren € 2.227,17. De werkgever heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe hij dit bedrag heeft berekend.
De werknemer heeft de hoogte van dit bedrag betwist. Met verwijzing naar de overgelegde loonstroken en een berekening heeft hij aangevoerd dat het ‘slechts’ gaat om € 1.509,97. Aangezien de werkgever voor het overige geen onderbouwing heeft gegeven, is alleen 5/6e van dit laatste bedrag toewijsbaar. Dat komt neer op € 1.258,31.
Voor de volledigheid merkt de kantonrechter op dat de werknemer (anders dan waar hij in zijn akte vanuit lijkt te gaan) het loon dus niet slechts hoeft terug te betalen over de 40 studieverlofuren die in de studieovereenkomst zijn genoemd. De kantonrechter heeft dit alleen in het tussenvonnis opgenomen om te onderstrepen dat de gevolgen van de terugbetalingsverplichting voor het studieverlof voor de werknemer niet duidelijk konden zijn bij het aangaan van de overeenkomst. Dat leidt ertoe dat deze eis niet onverkort wordt toegewezen.
Aanvullende studieverlofuren niet gratis
Het betekent echter niet dat de werknemer voor de overige uren niets hoeft terug te betalen. Nergens is namelijk uit gebleken dat hij er vanuit kon gaan dat hij alle aanvullende studieverlofuren er ‘gratis’ bij kreeg.
Sociale lasten
Uit het tussenvonnis volgt dat de werknemer de sociale lasten die de werkgever gedurende het studieverlof heeft betaald ook moet terugbetalen. de werkgever heeft gesteld dat het gaat om € 499,21. Dit is door de werknemer niet betwist. In dat kader moet de werknemer dus € 416 terugbetalen.
Overige emolumenten
Uit het tussenvonnis volgt ten slotte dat de werknemer ook de overige emolumenten die hij tijdens het studieverlof heeft ontvangen moet terugbetalen. Volgens de werkgever gaat het om € 152,93. Ook hiervoor heeft zij geen onderbouwing gegeven. Met verwijzing naar de overgelegde loonstroken en een berekening heeft de werknemer aangevoerd dat het ‘slechts’ gaat om € 34,02. 5/6e van dit bedrag wordt toegewezen, dus een bedrag van € 28,35.
Overheadkosten
Ongeveer 2/3e van het bedrag dat de werkgever voor het studieverlof eist, bestaat uit overheadkosten. Zoals in het tussenvonnis al is geoordeeld kan van de werknemer niet worden verwacht dat deze terugbetalingsverplichting bij het aangaan van de overeenkomst duidelijk voor hem was. De akte van de werkgever is daar een onderstreping van.
De werkgever stelt alleen dat het bedrag bestaat uit enerzijds de ‘huur van het kantoorpand, huur van apparatuur enzovoorts’ en anderzijds uit ‘ loonkosten van ondersteunend personeel’. Waar deze posten precies uit bestaan en hoe die bedragen worden omgeslagen naar de werknemer als individuele werknemer volgt echter nergens uit. Ook ontgaat het de kantonrechter hoe deze bedragen zich verhouden tot de mails met kostprijzen en tarieven die de werkgever heeft overgelegd.
Tijdens de zitting heeft de werknemer aangegeven dat hij rekening had gehouden met een opslag van ongeveer 25% aan overheadkosten. Bij gebrek aan onderbouwing door de werkgever sluit de kantonrechter hierbij aan. Dat komt neer op € 425,66.
Werknemer moet nog ruim € 4.200 terugbetalen
Het voorgaande betekent dat de werknemer in totaal € 7.189,08 aan directe studiekosten en studieverlof moet terugbetalen. De werkgever heeft dus terecht € 2.933,55 ingehouden op de eindafrekening van de werknemer. De werknemer moet na deze verrekening daarom nog € 4.255,53 aan de werkgever betalen.
De eis van de werkgever wordt in die zin toegewezen. De wettelijke rente hierover wordt toegewezen vanaf 11 september 2022. Vanaf die datum verkeert de werknemer namelijk in verzuim, omdat op 7 september 2022 een aanmaning is gemaild waarin aan hem een betalingstermijn van 3 dagen is gegeven.
Terecht verrekend met eindafrekening
De werkgever heeft terecht € 2.933,55 ingehouden op de eindafrekening van de werknemer. De tegeneis van de werknemer tot betaling van dit bedrag, inclusief wettelijke rente en wettelijke verhoging, wordt daarom afgewezen.
Wettelijke rente en verhoging betalen
In eerste instantie heeft de werkgever in het geheel geen eindafrekening betaald aan de werknemer. De werknemer heeft er in zijn antwoord (terecht) op gewezen dat dit niet mag, omdat de werkgever de beslagvrije voet had moeten hanteren. Naar aanleiding van de conclusie van antwoord heeft de werkgever op 19 december 2022 alsnog € 1.589,27 betaald. De werknemer eist nog wel de wettelijke rente en wettelijke verhoging over dit bedrag. Deze eisen worden toegewezen.
De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 1 augustus 2022. Vanaf die datum verkeerde de werkgever namelijk in verzuim. Dit komt berekend tot 19 december 2022 (de dag van betaling), neer op € 12,28.
Op grond van de wet is de werknemer ook wettelijke verhoging verschuldigd over dit loon. De kantonrechter matigt deze verhoging tot 10%, dus een bedrag van € 158,93.
De werkgever heeft namelijk aangevoerd dat de werknemer tot de conclusie van antwoord nooit een beroep heeft gedaan op hantering van de beslagvrije voet. De werknemer heeft tijdens de zitting gesteld dat hij dit beroep wel heeft gedaan, maar dit is nergens uit gebleken.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 7 juli 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:6073