Aan uitlatingen van degene die door de vrouw is ingeschakeld om de aangifte inkomstenbelasting in te dienen, kan geen in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend. Het beroep is ongegrond, aldus Rechtbank Den Haag.
Wat is de situatie?
De vrouw heeft voor het jaar 2014 door een derde de aangifte IB/PVV laten indienen. In de aangifte is € 8.752 aan inkomen van CSU vermeld en € 7.983 aan inkomen van TZorg. Volgens de aangifte is op het inkomen van CSU € 4.500 aan loonheffingen ingehouden en op het inkomen van TZorg € 3.916. Hierop is aan de vrouw een voorlopige teruggaaf verleend van € 2.262.
Uit gegevens van de Belastingdienst volgt dat het inkomen van de vrouw voor het jaar 2014 van CSU € 511 bedraagt en van TZorg € 2.983. Hierop is € 184 respectievelijk € 63 aan loonheffingen ingehouden.
De aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 heeft dagtekening 26 maart 2016 en is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.494 (€ 511 + € 2.983). Onder verrekening van de eerder verleende teruggaaf resulteert de aanslag in een te betalen bedrag van € 2.018. Dit bedrag is inclusief € 3 aan in rekening gebrachte belastingrente.
Het bezwaar tegen de aanslag is op 22 mei 2019 door de inspecteur van de Belastingdienst ontvangen.
Bij bestreden uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Ook is het bezwaar behandeld als verzoek om ambtshalve vermindering (het verzoek) en vervolgens is het verzoek afgewezen.
De vrouw heeft beroep ingesteld tegen zowel de uitspraak op bezwaar als de afwijzing van het verzoek.
Aanslag te hoog?
In geschil is of de aanslag naar een juist bedrag is opgelegd. Volgens de vrouw is de aanslag naar een te hoog bedrag opgelegd. Volgens haar had de aangifte moeten worden gevolgd. Ook is door de indiener van de aangifte aan de vrouw medegedeeld dat zij geen belasting verschuldigd was, maar juist belasting zou terugkrijgen.
Loongegevens uit systemen Belastingdienst
Bij de aanslagoplegging is uitgegaan van de loongegevens zoals deze zijn opgenomen in de systemen van de Belastingdienst. Dat deze gegevens onjuist zijn en dat een hoger bedrag aan loonheffingen is ingehouden dan de € 247 waar de inspecteur van is uitgegaan, is niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling van de vrouw dat de belasting verkeerd is berekend, is daartoe onvoldoende.
Beroep op vertrouwensbeginsel
De stelling dat de indiener van de aangifte heeft medegedeeld dat de vrouw geen belasting is verschuldigd, wordt door de rechtbank aangemerkt als een beroep op het vertrouwensbeginsel.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat door de inspecteur uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, waaraan de vrouw het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat de door haar ingediende aangiften zou worden gevolgd.
Uitlatingen van persoon die aangifte heeft gedaan
In dit geval beroept de vrouw zich niet op uitlatingen van de inspecteur, maar op uitlatingen van de persoon die zij had ingeschakeld om haar aangifte te verzorgen. De inspecteur is op geen enkele wijze verantwoordelijk voor uitlatingen van een derde en ook niet gebonden aan de inhoud van dergelijke uitlatingen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan dan ook niet slagen.
De vrouw heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 niet naar een te hoog bedrag opgelegd en is het beroep tegen de afwijzing van het verzoek ongegrond verklaard.
Uitspraak Rechtbank Den Haag van 23 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6080