De looninkomsten zijn in Nederland belast, ook al heeft de werknemer in maart Nederland verlaten. Dat oordeelde Hof Amsterdam. De werknemer is in cassatie gegaan. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie echter ongegrond.
Wat is de situatie?
De werknemer woonde in Nederland en was sinds 1997 als werknemer en bestuurder verbonden aan een in Nederland gevestigde vennootschap.
Naar aanleiding van een conflict tussen de werknemer en de overige bestuurders zijn de werknemer en onder andere de vennootschap overeengekomen dat de werknemer in 2015 in dienst bleef van de vennootschap en dat hij zijn normale basissalaris van € 90.000 kreeg doorbetaald. De werknemer is daarbij medegedeeld dat de vennootschap niet langer gebruik zou maken van zijn diensten. Per 31 december 2015 is de werknemer uit dienst getreden.
De werknemer is op 15 maart 2015 geëmigreerd naar Costa Rica.
Loon over gehele jaar in heffing IB
In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen voor het jaar 2015 heeft de werknemer zijn in dat jaar genoten loon, groot € 90.407, niet tot dat bedrag opgenomen, maar tot een bedrag van € 18.835, zijnde het tijdsevenredig bepaalde deel van het loon over de periode 1 januari 2015 tot 15 maart 2015. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling het loon over het gehele jaar 2015 in de heffing betrokken.
Bij het hof was in geschil of de door de werknemer in de periode van 15 maart 2015 tot en met 31 december 2015 van de vennootschap ontvangen inkomsten in Nederland terecht zijn betrokken in de heffing van inkomstenbelasting.
Oordeel hof
Het hof heeft geoordeeld dat het loon dat de werknemer heeft ontvangen voor de periode van 15 maart 2015 tot 31 december 2015 in Nederland door hem als buitenlands belastingplichtige zijn genoten: namelijk voor het verrichten dan wel het hebben verricht van arbeid in dienstbetrekking in Nederland. De omstandigheid dat tegenover de ontvangen loonbetalingen geen daadwerkelijke arbeid is verricht, staat volgens het hof niet in de weg aan de toepassing van artikel 7.2, lid 2, aanhef en letter b, van de Wet IB 2001.
Loonbetaling, maar geen arbeid
Het eerste middel is gericht tegen het oordeel van het hof. Het middel keert zich in het bijzonder tegen de overweging van het hof dat de omstandigheid dat tegenover de ontvangen loonbetalingen geen daadwerkelijke arbeid in Nederland is verricht niet in de weg staat aan de toepassing van artikel 7.2, lid 2, aanhef en letter b, van de Wet IB 2001. Volgens het middel is dit rechtstreeks in strijd met de bewoordingen van die wetsbepaling.
Beloning voor verplichting tot verrichten arbeid
Loon uit dienstbetrekking wordt genoten voor het in Nederland verrichten van arbeid in de zin van artikel 7.2, lid 2, aanhef en letter b, van de Wet IB 2001, wanneer het de beloning vormt voor een door de werknemer aanvaarde verplichting om in Nederland arbeid te verrichten. Dan wordt dat loon genoten voor het in Nederland verrichten van arbeid.
Ook als werknemer niet daadwerkelijk werkt
Dit geldt ook als de werknemer geen arbeid verricht omdat de werkgever geen gebruik maakt van zijn recht op de arbeidsprestatie van de werknemer. Daarom staat de omstandigheid dat tegenover de ontvangen loonbetalingen de overeengekomen werkzaamheden in Nederland niet daadwerkelijk zijn verricht, niet in de weg aan de toepassing van artikel 7.2, lid 2, aanhef en letter b, van de Wet IB 2001. Het middel faalt daarom.
De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.