
De werkgever heeft ter zitting erkend dat hij het loon voor de werknemer over de periode maart 2021 tot en met 10 mei 2021 onbetaald heeft gelaten. Het loon is volgens de werkgever niet (tijdig) betaald omdat er sprake was van betalingsonmacht. Dit doet echter niet af aan de betalingsverplichting van de werkgever.
Een bedrag van € 1.625,81 ligt daarmee voor toewijzing gereed. Een bedrag van € 130,06, zijnde de vakantietoeslag over voormeld bedrag aan loon, is ook toewijsbaar.
Voor zover de werkgever heeft aangevoerd dat hij het loon niet verschuldigd zou zijn omdat de werknemer in bepaalde perioden geen werkzaamheden voor de werkgever zou hebben verricht, gaat de kantonrechter hieraan voorbij. Voormelde stelling is door de werknemer betwist en in deze procedure is uit niets gebleken dat de werkgever de werknemer op het niet verrichten van werkzaamheden heeft aangesproken. Dit had wel op de weg van de werkgever gelegen.
Uitbetaling vakantie-uren
Ten aanzien van de gevorderde uitbetaling van 11 vakantie-uren voor een bedrag wordt het volgende overwogen. Het gevorderde bedrag van € 177,65 is gebaseerd op de cao Meubelindustrie & Meubileringsbedrijven. Deze cao is bij besluit van 29 juli 2021 algemeen verbindend verklaard en heeft geen terugwerkende kracht. Dit betekent dat de cao niet van toepassing is, nu het dienstverband van de werknemer al op 10 mei 2021 is geëindigd.
5 wettelijke vakantiedagen
Voor de vraag op hoeveel vakantie-uren de werknemer recht heeft, moet daarom aansluiting worden gezocht bij de wettelijke regeling van artikel 7:634 BW.
Artikel 7:634 BW gaat uit van 20 wettelijke vakantiedagen op jaarbasis. Vast staat dat de werknemer ruwweg drie maanden bij de werkgever in dienst is geweest.
De berekening van de wettelijke vakantie-uren over deze periode is als volgt: ¼ x 20 wettelijke vakantiedagen = 5 wettelijke vakantiedagen.
De werknemer heeft daarom recht op één week vakantie tijdens de periode van zijn dienstverband.
10 uur per week in dienst
Vast staat dat de werknemer voor 10 uren per week in dienst was bij de werkgever.
10 uren x € 16,15 (bruto) uurloon = € 161,50 (bruto) aan nog uit te betalen wettelijke vakantie-uren.
De kantonrechter wijst een bedrag van € 161,50 toe, in plaats van het door de werknemer gevorderde bedrag van € 177,65.
Dit betekent dat aan achterstallig (bruto)loon een totaalbedrag van € 1.917,37 toewijsbaar is (€ 1.625,81 aan (bruto)loon over de periode maart 2021 tot en met 10 mei 2021 + € 130,06 aan vakantietoeslag + € 161,50 aan wettelijke vakantie-uren = € 1.917,37).
Wettelijke verhoging
De werkgever vordert verder de wettelijke verhoging van 50 procent over het onbetaald gelaten (bruto)loon op grond van artikel 7:625 BW. De kantonrechter ziet geen aanleiding de wettelijke verhoging (ambtshalve) te matigen.
De werkgever heeft weliswaar gesteld dat geen sprake is geweest van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht. Deze stelling is door de werkgever echter niet onderbouwd hetgeen, mede gelet op de betwisting van de werknemer, wel op zijn weg had gelegen.
De wettelijke verhoging van 50 procent wijst de kantonrechter daarom toe. Berekend over het toe te wijzen achterstallig (bruto)loon van € 1.917,37, maakt dat (afgerond) € 958,69 aan wettelijke verhoging wordt toegewezen.
Netto-equivalent brutobedragen
De werkgever zal daarbij worden veroordeeld tot betaling van het netto equivalent van de brutobedragen van € 1.917,37 aan achterstallig loon en van € 958,69 aan wettelijke verhoging.
De verschuldigdheid van het netto-equivalent hiervan is echter niet afhankelijk van de omstandigheid of de werkgever al dan niet tijdig een bruto/netto-specificatie heeft overgelegd, zodat de vordering zoals omschreven door de werknemer niet kan worden toegewezen.
Ook kan de werkgever niet worden veroordeeld tot afgifte van de bruto/netto-specificatie omdat dit niet is gevorderd door de werknemer.
Loonspecificatie verstrekken
Uiteraard is de werkgever als werkgever, ook zonder een daartoe ingestelde vordering, wel verplicht om aan de werknemer een loonspecificatie te verstrekken. De kantonrechter wijst hierbij op het bepaalde in artikel 7:626 BW. De kantonrechter gaat ervan uit dat de werkgever hiertoe dan ook over zal gaan.
Buitengerechtelijke incassokosten
De werknemer maakt daarnaast aanspraak op een bedrag van € 357 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is en dat het gevorderde bedrag kan worden toegewezen gelet op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente wijst de kantonrechter toe over het achterstallig (bruto)loon vanaf de vervaldata van de respectievelijke loonbetalingsperiode. Daarnaast geldt dat de wettelijke rente over de vakantietoeslag en de wettelijke vakantie-uren eerst verschuldigd is na de eindafrekening bij het einde van het dienstverband van de werknemer op 10 mei 2021.
Beslissing
De kantonrechter veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen een bedrag van:
- € 2.876,06, te vermeerderen met de wettelijke rente over het loon vanaf de vervaldata van de respectievelijke loonbetalingsperiode tot aan de dag van algehele voldoening;
- € 357 aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 oktober 2021 tot aan de dag van algehele voldoening.
Daarnaast veroordeelt de kantonrechter de werkgever in de kosten van deze procedure,
Uitspraak Rechtbank Overijssel, 5 april 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1012