
Dit is een van vragen die gesteld is op de Grote Loonheffingen Quiz van Forum Salaris op 29 november 2021. Twaalf vragen in de categorie Loonheffingen vind je hier met het juiste antwoord en een toelichting op het antwoord. Het gaat onder meer om vragen over de arbeidskorting, gebruikelijk loon en auto van de zaak.
Arbeidskorting
Vraag 1. Welke stelling is juist?
Stelling 1. De arbeidskorting kan bij een hoger loon lager zijn dan bij een lager loon.
Stelling 2. In de groene tabel wordt ook rekening gehouden met het verrekenen van de arbeidskorting.
A. Beide stellingen zijn juist.
B. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist.
C. Stelling 1 onjuist, stelling 2 is juist.
D. Beide stellingen zijn onjuist.
Het juiste antwoord is B.
Toelichting
Stelling 1 is juist.
De arbeidskorting is vaak bij een hoger loon lager dan bij een lager loon, vanwege de afbouw van de arbeidskorting voor de hogere lonen.
De arbeidskorting vermindert met 6% van het inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking als dit inkomen meer is dan € 35.652 per jaar, maar niet meer dan € 105.735 (2021). De arbeidskorting is nihil als het inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking hoger is dan € 105.735 (2021).
Stelling 2 is onjuist.
In de groene tabel wordt geen rekening gehouden met de arbeidskorting. De groene tabel is van toepassing op loon uit vroegere dienstbetrekking, en bij loon uit vroegere dienstbetrekking geldt de arbeidskorting niet (artikel 22a, lid 3 Wet LB).
Anoniementarief
Vraag 2. Het hoogste tarief volgens de tarieftabel van artikel 20a Wet LB is (in 2021) 49,50%. Welk tarief is van toepassing als van een werknemer de identificerende gegevens ontbreken?
A. 49,50%.
B. het hoogste percentage van de tabel voor bijzondere beloningen.
C. 52%.
D. het tarief van de tweede schijf van de tarieftabel.
Het juiste antwoord is C.
Toelichting
Het percentage van 52 omvat ook de premie volksverzekeringen. Zie artikel 26b Wet LB.
Zie paragraaf 2.6 van het Handboek Loonheffingen 2021
In het verleden waren het anoniementarief en het hoogste tarief van de tarieftabel van artikel 20a Wet LB gelijk. Het hoogste tarief is nu nog slechts 49,50% (2021).
(Pseudo-)eindheffing
Vraag 3 Wat is het verschil tussen eindheffing en pseudo-eindheffing?
A. De eindheffing is een heffing van alleen de inhoudingsplichtige, terwijl de pseudo-eindheffing een heffing van de werknemer en de inhoudingsplichtige is.
B. De pseudo-eindheffing wordt ‘pseudo’ genoemd omdat het niet in de plaats treedt van de inhouding van loonheffing bij de werknemer, maar bestaat naast de inhouding van loonheffing van de werknemer.
C. Er is geen verschil!
D. De pseudo-eindheffing is eindheffing ten laste van de inhoudingsplichtige over het loon van een werkende die zich voordoet als een (pseudo) zzp’er.
Het juiste antwoord is B. Zie artikel 32ba en 32bb Wet LB.
Zie paragraaf 26.7 en 26.8 van het Handboek Loonheffingen 2021
Gericht vrijgestelde reiskostenvergoeding
Vraag 4. Mag een werkgever een gericht vrijgestelde reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer geven aan een werknemer met een auto van de zaak?
A. Ja, maar alleen als hij aannemelijk maakt dat de werknemer de auto hiervoor niet gebruikt.
B. Ja, maar alleen als hij doet blijken dat de werknemer de auto hiervoor niet gebruikt.
C. Nee, het is sowieso niet mogelijk om een gericht vrijgestelde reiskostenvergoeding te geven aan een werknemer met een ‘auto van de zaak’.
D. Nee, omdat de werkgever in dit geval de vergoeding niet kan aanwijzen als eindheffingsloon.
Het juiste antwoord is A.
Toelichting
Een werkgever kan alleen kosten gericht vrijgesteld vergoeden als de werknemer kosten maakt. Dit is niet het geval als de werknemer de aan hem ter beschikking gestelde auto gebruikt om te reizen (vervoer vanwege de werkgever).
Als hij dit niet doet maar bijvoorbeeld zijn eigen fiets gebruikt om naar het werk te gaan, kan de werkgever deze reiskosten gericht vrijgesteld vergoeden. De werkgever moet aannemelijk maken dat hij voldoet aan de voorwaarden van een gerichte vrijstelling voor reiskosten.
Zie paragraaf 23.1.1 van het Handboek Loonheffingen 2021
Dienstbetrekking dga
Vraag 5. De arbeidsverhouding van de directeur-grootaandeelhouder (dga) die arbeid verricht voor het lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, wordt voor de Wet LB:
A. aangemerkt als een privaatrechtelijke of fictieve dienstbetrekking.
B. aangemerkt als een fictieve dienstbetrekking.
C. aangemerkt als een privaatrechtelijke dienstbetrekking, omdat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de dga onder gezag staat van de algemene vergadering van aandeelhouders.
D. niet aangemerkt als een dienstbetrekking als de dga is uitgezonderd op grond van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2016.
Het juiste antwoord is A.
Toelichting
Er kan sprake zijn van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als aan alle daarvoor gestelde eisen is voldaan. Als geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, kan nog sprake zijn van een fictieve dienstbetrekking (artikel 4, onderdeel d, Wet LB en artikel 2h UBLB).
De Hoge Raad (HR) heeft bepaald dat de verhouding tussen de dga/natuurlijk persoon en zijn vennootschap formeel en niet materieel beoordeeld moet worden voor de vraag of sprake is van een gezagsverhouding (HR 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY9295).
Tot slot is van belang dat eerst beoordeeld moet worden of een dga in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat tot zijn bv, voordat de Regeling aanwijzing dga 2016 kan worden toegepast. Die regeling bepaalt dat de dga onder omstandigheden geen werknemer is voor uitsluitend de werknemersverzekeringen.
Zie paragraaf 18.1.1 van het Handboek Loonheffingen 2021
Boete auto van de zaak
Vraag 6. Een werknemer met een auto van de zaak begaat een snelheidsovertreding als hij naar een klant rijdt. De auto staat op naam van de werkgever waardoor de werkgever de boete ontvangt. De werkgever verhaalt deze boete niet op de werknemer.
A. Er is geen sprake van loon voor de werknemer.
B. Er is wel sprake van loon voor de werknemer. De werkgever kan dit aanwijzen als eindheffingsloon en onderbrengen in de vrije ruimte.
C. Er is wel sprake van loon voor de werknemer. De werkgever kan dit aanwijzen als eindheffingsloon en onder de gerichte vrijstelling voor vervoer en reiskosten laten vallen.
D. Er is wel sprake van loon voor de werknemer. De werkgever kan dit niet aanwijzen als eindheffingsloon omdat dit verplicht werknemersloon is.
Het juiste antwoord is B.
Toelichting
Een werkgever kan op grond van artikel 7:661 lid 1 Burgerlijk Wetboek verkeersboeten die aan hem zijn opgelegd wegens een gedraging van de werknemer, verhalen op de werknemer. Ook als geen sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Dat is mogelijk alleen anders in uitzonderingsgevallen, bijvoorbeeld als de werkgever heeft aangezet tot te hard rijden. Zie HR 13 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8971.
Als de werkgever geen gebruikmaakt van zijn verhaalsrecht, geniet de werknemer een voordeel dat voortvloeit uit zijn dienstbetrekking en dus van loon (Hof Amsterdam 13 januari 2011, ECLI:NL:GHAMS:201:BP2032).
De werkgever mag het loon als eindheffingsloon aanwijzen als aan de gebruikelijkheidstoets is voldaan. Het aanwijzingsverbod van artikel 31, lid 4, onderdeel c Wet LB is alleen van toepassing op vergoedingen en verstrekkingen ter zake of in de vorm van geldboeten. Dat is niet hetzelfde als een voordeel van het niet verhalen van een geldboete door de werkgever.
Zie ook paragraaf 4.2 van het Handboek Loonheffingen 2021
Gebruikelijk loon
Vraag 7. Bart is dga van een architectenbureau. Het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking is € 50.000. Het loon van de meestverdienende werknemer bij het architectenbureau is € 100.000. Bart wil een zo laag mogelijk gebruikelijk loon. Welk loon is dat voor 2021?
A. € 37.500.
B. € 47.000.
C. € 55.000.
D. € 100.000.
Het juiste antwoord is B.
Toelichting
Het gebruikelijk loon stel je vast op het hoogste bedrag van de volgende drie bedragen:
- 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
- het hoogste loon van de werknemer in dienst van de vennootschap of een daarmee verbonden lichaam;
- de wettelijke ondergrens van € 47.000 (2021).
Is het hoogste bedrag van deze drie elementen hoger dan 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking, dan ste je het gebruikelijk loon vast op 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Het loon moet wel ten minste € 47.000 bedragen, tenzij het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking lager is dan € 47.000. In zo’n geval mag je het gebruikelijk loon op het (lagere) loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking vaststellen.
Zie artikel 12a Wet LB.
In de situatie van Bart geldt het volgende:
75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking is 75% van € 50.000 = € 37.500.
Het hoogste loon van de werknemer in dienst van de vennootschap is € 100.000.
Het minimale gebruikelijk loon is € 47.000.
75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking is lager dan het hoogste loon van de werknemer in dienst van de vennootschap. Je mag dan het gebruikelijk loon vaststellen op 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Maar het loon moet minimaal € 47.000 bedragen.
Zie paragraaf 18.1 van het Handboek Loonheffingen 2021
Geen loon in natura
Vraag 8. Een werknemer ontvangt onderstaande voorzieningen van zijn werkgever voor zijn werkzaamheden. Wat vormt geen loon in natura?
A. buitenlandse valuta.
B. een vordering.
C. het recht op een dagelijkse maaltijd in de kantine.
D. cryptovaluta (zoals bitcoin).
E. een cadeaubon.
Het juiste antwoord is C.
Toelichting
Het recht op een maaltijd in de kantine vormt (nog) geen loon; de maaltijd is pas belast als de werknemer feitelijk gebruikmaakt van zijn recht. Op dat moment vormt de maaltijd loon in natura. Dit is anders als het om een vrij verhandelbaar recht op een maaltijd gaat.
Een (rentedragende) vordering vormt loon in natura. Zie ook HR 2 februari 1983, BNB 1983/37.
Buitenlandse en cryptovaluta vormen loon in natura. Zie ook HR 7 juni 1989, BNB 1989/237 en HR 7 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3385. De werkgever moet bij cryptovaluta uitgaan van de waarde in euro’s op het moment waarop hij de valuta betaalt.
Zie paragraaf 4.5 van het Handboek Loonheffingen 2021
Parkeerkosten
Vraag 9. Een werknemer rijdt met zijn eigen auto naar een zakenrelatie. Hij ontvangt voor deze reis een gericht vrijgestelde reiskostenvergoeding van € 0,19 per kilometer. De werkgever wil daarnaast de daadwerkelijke parkeerkosten vergoeden. Welke van onderstaande stellingen is juist?
A. De vergoeding is verplicht werknemersloon.
B. De vergoeding is gericht vrijgesteld.
C. Voor parkeerkosten geldt een nihilwaardering.
D. De parkeerkosten vallen onder de reiskostenvergoeding en mogen niet apart vergoed worden.
E. Geen van bovenstaande stellingen is juist.
Het juiste antwoord is: E. Geen van bovenstaande stellingen is juist.
Toelichting
Voor de parkeerkosten geldt geen aparte gerichte vrijstelling. De vergoeding van de parkeerkosten bovenop de € 0,19 per km vormt loon. De werkgever mag de vergoeding aanwijzen als eindheffingsloon, als aan de gebruikelijkheidstoets is voldaan.
Voor de stelling ‘De vergoeding is verplicht werknemersloon’, maakt het woord ‘verplicht’ dat deze niet juist is. De vergoeding van parkeerkosten is in principe werknemersloon, maar de werkgever mag dit aanwijzen als eindheffingsloon als aan de gebruikelijkheidstoets is voldaan.
Een nihilwaardering is mogelijk van toepassing als sprake is van terbeschikkingstelling van parkeergelegenheid op of bij de werkplek.
Zie paragraaf 23.1.4 van het Handboek Loonheffingen 2021
Onbelaste vergoeding € 0,19 per km
Vraag 10. Een werkgever geeft een onbelaste reiskostenvergoeding van € 0,19 per km. Hiervoor geldt een gerichte vrijstelling. Welke stelling hierover is niet juist?
A. Als een werknemer te voet naar het werk gaat, kan de werkgever een gericht vrijgestelde vergoeding van € 0,19 per km geven.
B. Een werknemer fietst ’s middags naar huis om te lunchen. Daarna fietst hij weer naar kantoor. Voor deze kilometers kan de werkgever een gericht vrijgestelde vergoeding van € 0,19 per km geven.
C. De onbelaste vergoeding van € 0,19 per km geldt voor de kortste route.
D. Een werknemer rijdt om omdat hij zijn kind naar de opvang brengt. De gerichte vrijstelling van € 0,19 per km geldt niet voor de omrijkilometers.
Stelling C is niet juist.
Toelichting
Een werkgever mag een gericht vrijgestelde vergoeding geven van € 0,19 per km voor de meest gebruikelijke weg. Dit is de weg die meeste mensen nemen om op de plaats van bestemming te komen. Dat hoeft niet altijd de kortste route te zijn. Het kan voorkomen dat een andere, langere route sneller of logischer is. Zijn er meerdere gelijkwaardige wegen die gebruikelijk zijn, dan geldt van die wegen de kortste route als de meest gebruikelijke.
Stelling A is juist volgens artikel 31a, lid 1, onderdeel a, Wet LB. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Meer over stelling B lees je in HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3782.
De omrijkilometers uit stelling D worden niet gemaakt in het kader van de dienstbetrekking (artikel 31a, lid 1, onderdeel a, Wet LB).
Zie ook paragraaf 23.1.1 van het Handboek Loonheffingen 2021
Drie auto’s van de zaak
Vraag 11. Een werknemer heeft gelijktijdig 3 auto’s ter beschikking en rijdt met elke auto meer dan 500 privékilometers per jaar. Binnen zijn gezin hebben 3 personen een rijbewijs en de werknemer bezit in privé 2 auto’s die net zo geschikt zijn voor privégebruik. Voor hoeveel auto’s moet je bijtellen?
A. 3 auto’s.
B. 2 auto’s.
C. 1 auto.
D. geen.
Antwoord C is juist.
Toelichting
Als in het gezin van de werknemer 2 of meer personen een rijbewijs hebben, tel je bij voor evenveel auto’s met de hoogste cataloguswaarde. In het gezin van de werknemer zijn er 3 personen met een rijbewijs. In principe moet je daarom voor 3 auto’s een bijtelling in aanmerking nemen.
In privé heeft de werknemer 2 auto’s die geschikt zijn voor privégebruik. Je mag het aantal auto’s waarvoor de bijtelling geldt, met 2 auto’s verlagen. Je past de bijtelling toe voor 1 auto. Dit geldt voor de auto met de hoogste cataloguswaarde. Vanaf 2022 geldt dit voor de auto met de hoogste bijtelling.
Als de inspecteur van mening is dat je in bovenstaand voorbeeld voor meer auto’s moet bijtellen, moet hij aantonen wat hiervan de reden is.
Zie paragraaf 23.3.12 van het Handboek Loonheffingen 2021
Auto van de zaak na einde dienstbetrekking
Vraag 12. Een werknemer blijft na het einde van zijn dienstbetrekking rijden in een auto van de zaak. Hij rijdt meer dan 500 km privé. Hoe verwerk je dit in de aangifte loonheffingen? Er is geen sprake van excessief privégebruik.
A. Je berekent de bijtelling op basis van de bijtellingspercentages. Hierop pas je de groene tabel toe.
B. Je berekent de bijtelling op basis van de bijtellingspercentages. Hierop pas je de witte tabel toe.
C. Je berekent de bijtelling op basis van de werkelijke waarde van het privégebruik. Hierop pas je de groene tabel toe.
D. Je berekent de bijtelling op basis van de werkelijke waarde van het privégebruik. Hierop pas je de witte tabel toe.
Het juiste antwoord is: A.
Toelichting
Je berekent de bijtelling op basis van de bijtellingspercentages. Hierop pas je de groene tabel toe, omdat sprake is van loon uit vroegere dienstbetrekking.
Blijft de werknemer na het einde van de dienstbetrekking rijden in een auto van de zaak, en rijdt hij meer dan 500 km privé? Dan moet je de waarde van het privégebruik als loon in aanmerking nemen. Je doet dit op basis van de bijtellingspercentages (bijtellingsregeling). Dit geldt ook als de werknemer de auto niet meer zakelijk gebruikt.
(HR 13 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BIO456).
Bron: Forum Salaris