De kantonrechter oordeelt dat de werkgever het instructierecht heeft om de werknemer te zeggen hoe en waar het werk moet worden uitgevoerd. Hier staat tegenover dat de werkgever zijn stelling over de financiële en fiscale risico’s onvoldoende heeft onderbouwd en dat sprake is van een bijzondere situatie, met het oog op de coronapandemie. Onder deze omstandigheden is het volgens de rechter onvoldoende aannemelijk dat sprake is van een redelijke instructie om weer naar werk te komen.
Wat is de situatie?
De werkgever is een detacheringsorganisatie. De werknemer heeft de Britse nationaliteit. Hij is met ingang van 1 december 2016 bij de werkgever in dienst getreden.
Sinds de aanvang van zijn dienstverband is de werknemer ter beschikking gesteld aan het European Space Research and Technology Centre (ESTEC). Dit is de Nederlandse vestiging van de European Space Agency (ESA). De werkgever en ESA werken al geruime tijd samen.
Tot 1 maart 2020 verrichtte de werknemer zijn werkzaamheden op de ESTEC-locatie.
Coronapandemie
Als gevolg van de coronapandemie voert ESTEC vanaf maart 2020 het beleid dat het werken op de ESTEC-locatie tot een minimum beperkt moet worden (hooguit een 10 procent bezetting). De werknemer werkt vanaf dat moment, met toestemming van de werkgever, vijf dagen per week vanuit huis.
Vanuit huis blijven werken
Eind augustus 2020 verwachtte ESTEC de medewerkers weer terug op locatie. De werknemer bleef met toestemming van ESTEC en de werkgever vanuit huis werken omdat zijn zoon tot de coronarisicogroep behoort.
Vanaf oktober 2020 stelde ESTEC de medewerkers wederom in de gelegenheid de werkzaamheden vanuit huis te verrichten. De werkgever heeft de werknemer toestemming gegeven om (tijdelijk) vanuit het Verenigd Koninkrijk te werken.
A1-verklaring
De werkgever vraagt per periode van thuiswerken een A1-verklaring bij de SVB voor werknemers die vanuit het buitenland werkzaamheden voor de werkgever verrichten. De werknemer blijft in dat geval in Nederland verzekerd voor sociale verzekeringen. De A1-verklaring voor de werknemer liep op 31 januari 2020 af.
Terug naar Nederland
Op 19 januari 2021 heeft de werkgever de werknemer verzocht om terug te keren naar Nederland. De werkgever had van de Britse belastingautoriteiten te horen gekregen dat zij, anders dan in 2020, vanaf 1 januari 2021 wel acht zullen slaan op alle aaneengesloten dagen dat werkzaamheden zijn verricht in het Verenigd Koninkrijk; de zogenoemde ‘183-dagen regeling’.
Niet meer telewerken
De werkgever heeft het verzoek van de werknemer om in februari te mogen telewerken vanuit het Verenigd Koninkrijk afgewezen. De werkgever verwachtte dat de werknemer vanaf februari 2021 voor zijn werkzaamheden terug in Nederland. De eerste twee weken van februari 2021 heeft de werknemer vakantie opgenomen.
De werkgever heeft het salaris van de werknemer per 1 maart 2021 stopgezet.
Partijen hebben over de kwestie gecorrespondeerd maar zijn niet tot overeenstemming gekomen.
De werkgever heeft op 3 mei 2021 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer bij de rechtbank Den Haag ingediend.
Wat vordert de werknemer?
De werknemer vordert dat de kantonrechter de werkgever onder meer veroordeelt:
- om de werknemer per direct ter beschikking te stellen aan ESA en toe te staan en mogelijk te maken dat hij zijn werkzaamheden vanuit het Verenigd Koninkrijk verricht;
- tot de betaling van het overeengekomen loon over maart 2021, april 2021 en mei 2021 als gebruikelijk.
Wat vordert de werkgever?
De werkgever vordert, onder de voorwaarde dat de kantonrechter de loonvordering van de werknemer toewijst en oordeelt dat de werkgever de werknemer weer ter beschikking moet stellen aan ESA, dat de kantonrechter daaraan primair de voorwaarde verbindt dat de werknemer voor het verrichten van zijn werkzaamheden voor de werkgever terugkeert naar Nederland en subsidiair dat wordt bepaald dat de werknemer alle extra kosten van de werkgever die het (langer) werken vanuit het Verenigd Koninkrijk met zich zal brengen voor zijn rekening neemt en dat de werkgever deze extra kosten zo nodig mag verrekenen met het salaris dat de werkgever aan de werknemer verschuldigd is.
Geen opvolging aan instructie
De werkgever staat de werknemer niet toe om zijn werkzaamheden voor ESA/ESTEC te verrichten zolang de werknemer niet voldoet aan de instructie van de werkgever om naar Nederland te komen. De werknemer heeft geen opvolging gegeven aan deze instructie en daarom heeft de werkgever het loon van de werknemer stopgezet.
De werkgever stelt dat het uitgangspunt tussen partijen altijd is geweest dat de werknemer werkzaam was voor de werkgever in Nederland, op basis van een Nederlandse arbeidsovereenkomst. De belastingen en premies voor sociale zekerheid zouden in Nederland worden afgedragen en de werknemer zou zich in Nederland vestigen.
Fiscale en financiële risico’s
Sinds eind januari 2021 is het volgens de werkgever noodzakelijk dat de werknemer voor het verrichten van zijn werkzaamheden terugkeert naar Nederland. De werkgever baseert zijn instructie aan de werknemer (en aan een aantal andere werknemers dat in verband met de coronapandemie thuis werkt vanuit het Verenigd Koninkrijk) op de stelling dat hij (en de werknemer ) fiscale (financiële) risico’s loopt als de werknemer zijn werkzaamheden vanuit huis blijft verrichten. de werknemer verblijft namelijk langer dan 183 dagen in het Verenigd Koninkrijk en daarom voldoet hij niet langer aan de ‘183-dagenregeling’.
Als de werknemer zijn werkzaamheden vanuit het Verenigd Koninkrijk blijft voortzetten zal de werkgever ook in dat land belastingen en premies moeten afdragen. Dit brengt volgens de werkgever jaarlijks aanzienlijke kosten met zich mee: een bedrag van € 14.437,36.
Onredelijke instructie
De werknemer stelt dat de instructie van de werkgever om naar Nederland af te reizen onredelijk is. de werkgever heeft daarom onterecht het loon stopgezet en de mogelijkheid aan de werknemer onthouden om de overeengekomen arbeid voor ESA/ESTEC te verrichten.
Wat oordeelt de rechter?
De kantonrechter overweegt als volgt. De werkgever mag van de werknemer verlangen dat hij zijn werkzaamheden in Nederland uitvoert. Dat staat ook in artikel 7:660 BW:
“De werknemer is verplicht zich te houden aan de voorschriften omtrent het verrichten van de arbeid alsmede aan die welke strekken ter bevordering van de goede orde in de onderneming van de werkgever, door of namens de werkgever binnen de grenzen van algemeen verbindende voorschriften, of overeenkomst aan hem, al dan niet tegelijk met andere werknemers, gegeven.”
Deze verplichting volgt uit de aard van het dienstverband en brengt de zeggenschap van de werkgever over de werknemer tot uitdrukking.
Niet in geschil is dat de ‘Brexit’ gevolgen kan hebben voor werknemers met de Britse nationaliteit die, zoals de werknemer, grensoverschrijdend werken.
Is instructie redelijk?
De vraag die partijen verdeeld houdt is of de instructie van de werkgever aan de werknemer om zijn werkzaamheden in Nederland uit te voeren in verband met de gestelde fiscale consequenties voor de werkgever als de werknemer vanuit het Verenigd Koninkrijk blijft werken, redelijk is.
De werknemer heeft de door de werkgever aan de instructie ten grondslag gelegde mededeling “All bilateral agreements are cancelled and there is no flexibility anymore regarding working from the UK while employed in the Netherlands” gemotiveerd betwist.
Nog steeds verdragen geldig
De werknemer stelt dat tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk nog steeds verdragen gelden die voorkomen dat dubbele loonbelastingen worden geheven en dat dubbele premies worden betaald voor sociale zekerheden.
Niet nader geconcretiseerd
De werkgever heeft zijn stelling dat er vanaf 31 januari 2021 wel sprake is van een nieuwe situatie voor wat betreft de afdracht van premies en heffingen in het Verenigd Koninkrijk niet nader geconcretiseerd. Zo heeft de werkgever de regelgeving waar hij zich op beroept niet in het geding gebracht, ook is de gestelde mededeling van de Britse belastingdienst niet onderbouwd of is op andere wijze geconcretiseerd dat hij verplicht is om (voor de werknemer ) zowel in Nederland als in het Verenigd Koninkrijk afdrachten te doen.
Onvoldoende aannemelijk
Dit betekent dat de kantonrechter in dit kort geding zonder nader onderzoek niet goed kan beoordelen of het standpunt van de werkgever hout snijdt en of de daarop gebaseerde instructie redelijk is. Deze onduidelijkheid in samenhang bezien en afgewogen tegen de bijzondere omstandigheden van dit moment – de coronacrisis, de instructie van ESA/ESTEC aan de werknemers om vanuit huis te werken, en het feit dat de zoon van de werknemer tot de coronarisicogroep behoort – leiden tot het voorlopig oordeel dat op dit moment onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat er sprake is van een redelijke grond voor de door de werkgever gegeven instructie. Dit betekent dat de weigering van de werknemer om die instructie op te volgen de werkgever geen aanleiding had mogen geven om de betaling van het loon te stoppen.
Achterstallig loon betalen
Omdat de werknemer niet mag worden aangerekend dat hij zijn werkzaamheden niet kon uitvoeren en de werknemer zich steeds beschikbaar heeft gehouden om zijn werkzaamheden voor ESA/ESTEC vanuit huis te verrichten, heeft de werknemer jegens de werkgever aanspraak op betaling van het over de maanden maart tot en met mei 2021 ingehouden loon. De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer daarom toe.
Beslissing kantonrechter
De kantonrechter veroordeelt de werkgever:
- tot betaling van het overeengekomen loon over maart 2021, april 2021 en mei 2021, als gebruikelijk, vermeerderd met wettelijke verhoging, te betalen tot een maximum van 30 procent vanaf de datum van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
- om de werknemer per direct ter beschikking te stellen aan ESA en toe te staan en mogelijk te maken dat de werknemer zijn werkzaamheden voor ESA/ESTEC vanuit het Verenigd Koninkrijk verricht, een en ander totdat de coronamaatregelen in Nederland en het Verenigd Koninkrijk zodanig versoepeld zijn dat het werken op locatie vanuit ESA/ESTEC verwacht wordt;
- tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de werknemer.
De kantonrechter wijst het meer of anders gevorderde af.
Uitspraak Rechtbank Limburg, 4 juni 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2362