De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, alleen al omdat de werkgever dit ontslag niet onverwijld (meteen) heeft gegeven en de dringende reden is meegedeeld. Het verzoek van de werknemer om het ontslag te vernietigen, wijst de rechter daarom toe.
De werkgever is failliet verklaard. Dit betekent dat de vordering van de werknemer wat betreft loonbetaling niet kan worden toegewezen. Die vordering moet op grond van de Faillissementswet bij de curator worden aangemeld.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of de werkgever dan wel de curator moet worden veroordeeld tot doorbetaling van loon.
Onverwijld opzeggen
De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, alleen al omdat dit ontslag niet onverwijld is gegeven en de dringende reden daarvoor niet onverwijld is meegedeeld.
Een ontslag op staande voet is alleen geldig als daarvoor een dringende reden bestaat en als de arbeidsovereenkomst onverwijld wordt opgezegd, onder onverwijlde mededeling van de dringende reden daarvoor aan de werknemer (artikel 7:677 lid 1 BW).
Tijdstip beslissend
Voor het antwoord op de vraag of het ontslag onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de aangevoerde dringende reden ter kennis is gekomen van degene die bij de werkgever tot ontslagverlening bevoegd is. Als na dit tijdstip nog wordt gewacht of geaarzeld met het geven van ontslag is dat in het algemeen onverenigbaar met de voor het ontslag op staande voet vereiste dringendheid van de aangevoerde reden.
Dat de dringende reden onverwijld moet worden meegedeeld aan de werknemer betekent dat dit niet gelijktijdig met het ontslag hoeft plaats te vinden, maar wel dat alleen een zeer korte tijdspanne tussen de opzegging en de mededeling is toegestaan.
Brief van 16 juli 2020
De werkgever heeft volgens de brief van 16 juli 2020 de werknemer op die datum op staande voet ontslagen. Die brief is ondertekend door de (toenmalige) directeur van de werkgever. Aan dat ontslag heeft de werkgever als dringende reden ten grondslag gelegd het feit dat de werknemer “veelvuldig privé gebruik” had gemaakt van een bedrijfsbus, dat hij “de afgelopen twee weken” onbereikbaar was, en dat hij op 15 juli 2020 materieel uit de bedrijfsbus had verduisterd.
Gelet op de ontslagbrief van 16 juli 2020 is de dringende reden in ieder geval op die datum ter kennis gekomen van degene die bij de werkgever tot ontslagverlening bevoegd was.
Pas werking op 21 juli 2020
De werknemer heeft op de zitting een envelop getoond waaruit blijkt dat de brief van 16 juli 2020 aangetekend aan zijn adres is verzonden en bij hem is bezorgd op 21 juli 2020. Dit betekent dat het ontslag op staande voet pas is gegeven op 21 juli 2020 en dat ook de dringende reden toen pas is meegedeeld. De brief van 16 juli 2020 van de werkgever heeft immers pas werking gekregen op het moment dat deze de werknemer heeft bereikt.
De directeur van het bedrijf en de curator hebben op de zitting gesteld dat de brief van 16 juli 2021 ook per gewone post aan de werknemer is verstuurd. Maar de verzending en ontvangst daarvan is door de werknemer betwist en van de gestelde verzending en ontvangst is niet gebleken. De directeur en de curator hebben op de zitting erkend dat het ontslag niet mondeling of op een andere wijze aan de werknemer is meegedeeld.
Geen zeer korte tijdspanne
Dit betekent dat de dringende reden voor het ontslag bij de werkgever bekend was op 16 juli 2020, maar dat dit ontslag pas op 21 juli 2020 is gegeven en de dringende daarvoor ook pas op die datum is meegedeeld. De tussenliggende periode van vijf dagen is onverenigbaar met de voor het ontslag op staande voet vereiste dringendheid en is ook geen ‘zeer korte tijdspanne’. Er is niet gebleken dat de werkgever enige grond had voor deze vertraging.
Aanvullend meedelen per mail o.i.d.
Dat de werkgever ervoor heeft gekozen om het ontslag te geven via een aangetekende brief en dat hij de verzending van die brief per gewone post niet kan aantonen, komt voor zijn rekening en risico.
De werkgever had het ontslag in aanvulling op de verzending van de brief van 16 juli 2020 ook aan de werknemer kunnen meedelen met een e-mail, een sms of een WhatsApp-bericht, of door de ontslagbrief af te geven aan het adres van de werknemer of aan hemzelf. Dat de werkgever dit heeft nagelaten, komt ook voor zijn rekening en risico.
De conclusie is daarom dat het ontslag niet onverwijld is gegeven en dat dit ontslag en de dringende reden daarvoor ook niet onverwijld zijn meegedeeld.
Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, wijst de kantonrechter het verzoek van de werknemer om vernietiging van dat ontslag toe.
Aanspraak op loondoorbetaling
Als gevolg van de vernietiging van het ontslag op staande voet heeft de werknemer aanspraak op loonbetaling vanaf 16 juli 2020 en tot de datum waartegen de arbeidsovereenkomst door de curator is opgezegd, te weten 30 oktober 2020. Maar de vordering van de werknemer tot loonbetaling over die periode moet niet-ontvankelijk worden verklaard en kan dus niet worden toegewezen. Die loonvordering is immers een vordering die op grond van artikel 26 Faillissementswet uitsluitend ter verificatie kan worden ingediend bij de curator.
Verduistering
In de ontslagbrief van 16 juli 2020 wordt daarnaast door de werkgever als dringende reden genoemd de verduistering van materialen uit de bedrijfsbus, waarbij in die brief wordt opgemerkt dat die reden in samenhang met de overige redenen, maar ook afzonderlijk als een dringende reden voor ontslag op staande voet wordt aangemerkt. De werknemer heeft betwist dat sprake is geweest van verduistering en heeft gemotiveerd gesteld dat hij niets te maken heeft met het verdwijnen van materialen uit de bedrijfsbus.
Als een op staande voet ontslagen werknemer de dringende reden voor een ontslag op staande voet betwist, moet de werkgever stellen en zo nodig bewijzen dat de dringende reden op het moment van het ontslag op staande voet aanwezig was.
De curator heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de werknemer en bij de huidige stand van zaken nog niet het bewijs geleverd dat daadwerkelijk sprake is geweest van de gestelde verduistering.
Geen verdere bewijslevering
De kantonrechter zou in hetgeen door de curator is aangevoerd in principe wel voldoende aanleiding kunnen zien om de curator in de gelegenheid te stellen om de gestelde verduistering als dringende reden voor het ontslag op staande voet te bewijzen. Hiervoor is echter al geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en vernietigd wordt, omdat het ontslag en de dringende reden niet onverwijld zijn gegeven en meegedeeld.
Een bewijsopdracht aan de curator kan niet tot een ander oordeel leiden en de curator heeft daarbij dus ook geen belang. Zelfs als de curator in de bewijsopdracht zou slagen, kan dan niets veranderen aan de conclusie dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. De curator krijgt daarom geen gelegenheid tot nadere bewijslevering.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 29 juli 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:6685