
De werknemer heeft geruime tijd stage gelopen bij de werkgever in het kader van zijn mbo-opleiding tot filiaalmanager. Daarna heeft hij van 12 juni 2017 tot en met 31 maart 2019 een arbeidsovereenkomst met de werkgever gehad. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het levensmiddelenbedrijf van toepassing.
Aan het begin van zijn arbeidsovereenkomst is de werknemer door de werkgever ingedeeld in schaal A als Aankomend Kassamedewerker. Per januari 2018 heeft de werkgever de werknemer ingedeeld in functieschaal B als zelfstandig Kassamedewerker.
Indeling in andere schaal
Volgens de werknemer had de werkgever hem, gelet op zijn taken en verantwoordelijkheden, in de periode van juni 2017 tot juni 2018 in moeten delen in schaal C als Afdelingsverantwoordelijke en in de periode vanaf juni 2018 tot het einde van zijn arbeidsovereenkomst in schaal D als Afdelingschef A. Daarom maakt de werknemer aanspraak op nabetaling van salaris, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente.
Volgens de werkgever heeft de werknemer zijn vordering te laat ingesteld en kan de vordering ook niet worden toegewezen omdat de werknemer niet structureel werkzaamheden heeft uitgevoerd die behoren bij een hogere functieschaal.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer af omdat niet kan worden vastgesteld dat zijn feitelijke werkzaamheden structureel voldeden aan de omschrijving van hoger ingedeelde functies.
Werknemer niet te laat geklaagd
De werkgever voert primair als verweer dat de werknemer niet op tijd heeft geklaagd over de inschaling. Volgens de werkgever had de werknemer bezwaar moeten maken tegen de inschaling. Mede omdat hij dat niet heeft gedaan is er volgens haar sprake van schending van de klachtplicht. Bovendien is er volgens de werkgever sprake van rechtsverwerking.
Geen schending klachtplicht
De kantonrechter stelt voorop dat uit een recente uitspraak van de Hoge Raad volgt dat de klachtplicht van artikel 6:89 BW van toepassing is op loonvorderingen.
Ook in de onderhavige situatie is de klachtplicht van toepassing omdat de werknemer stelt dat de werkgever niet het volledige aan hem verschuldigde loon op basis van de hogere functieschaal heeft voldaan.
Onderzoek naar inschaling werknemers
De kantonrechter is echter van oordeel dat de klachtplicht in dit geval niet in de weg staat aan de vordering van de werknemer. Daarbij is doorslaggevend dat vaststaat dat de werkgever begin 2021 onderzoek heeft gedaan naar de inschaling van alle huidige en ex-werknemers. De werkgever heeft naar aanleiding daarvan het salaris van een aantal medewerkers aangepast.
Geen bericht van werkgever
De werknemer heeft hierover op dat moment geen bericht van de werkgever ontvangen. Dit onderzoek van de werkgever vormde voor de werknemer, die toen al twee jaar uit dienst was en hierover via ex-collega’s vernam, aanleiding om ook navraag te doen over zijn salaris en (ook) bij de werkgever te klagen over zijn inschaling. Dat is in de gegeven omstandigheden op tijd omdat de werknemer zich er pas vanaf begin 2021 bewust van is geworden dat zijn inschaling mogelijk niet correct is geweest.
In redelijkheid niet te verwijten
Op dat moment stond de in de cao vermelde bezwaar- en beroepsprocedure tegen de inschaling niet meer open. Die procedure schrijft namelijk een termijn van zes weken na bekendmaking van het indelingsbesluit voor. De kantonrechter is van oordeel dat de werknemer gelet op de bovengenoemde omstandigheden in redelijkheid niet verweten kan worden dat hij van deze procedure geen gebruik heeft gemaakt.
Geen rechtsverwerking
Om rechtsverwerking te kunnen aannemen is nodig dat de werknemer zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht.
Voldoende voortvarend gehandeld
De kantonrechter oordeelt dat de werkgever onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat de werknemer zijn rechten heeft verwerkt omdat van hem al redelijkerwijs enig handelen had mogen worden verwacht. Toen de werknemer er in 2021 achter kwam dat zijn inschaling mogelijk niet klopte, heeft hij voldoende voortvarend gehandeld. Dat de werknemer de opleiding tot filiaalmanager heeft gevolgd is niet een dusdanig bijzondere omstandigheid op basis waarvan van de werknemer eerder dan begin 2021 enig handelen had mogen worden verwacht.
Niet structureel werkzaamheden in andere functie verricht
De kantonrechter stelt bij de inhoudelijke beoordeling het volgende voorop. Op grond van de cao wordt de werknemer uitsluitend op basis van de door hem te verrichten werkzaamheden ingedeeld in één van de functiegroepen van het referentiefunctieraster van bijlage 1 bij de cao.
De kantonrechter stelt verder voorop dat een werkgever een zekere beleidsvrijheid heeft bij de waardering van een functie in het kader van een functie-indeling met het oog op de op grond van de cao te betalen salarissen. Beoordeeld moet daarom worden of de werkgever bij het waarderen van de functie van de werknemer binnen de grenzen van het toepasselijke systeem is gebleven en in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om hem in loonschaal A en later in loonschaal B in te delen.
In dat kader moet getoetst worden of de werknemer structureel werkzaamheden heeft verricht die geheel, of tenminste in relevante mate, vallen onder een andere functieomschrijving dan Kassamedewerker.
De kantonrechter is van oordeel dat de werknemer niet voldoende heeft gesteld voor de conclusie dat hij structureel werkzaamheden heeft verricht die geheel, of tenminste in relevante mate, vallen onder een andere functieomschrijving dan die van Kassamedewerker.
Incidenteel vervullen van functie
Ter onderbouwing van zijn stelling voert de werknemer aan dat hij bij afwezigheid van de kassamanager de verantwoordelijkheid droeg over de dagelijkse kassaploeg en het eerste aanspreekpunt was. Volgens de werknemer was dit aan de orde tijdens vakanties van de kassamanager en één keer in de drie weken op zondag. De kantonrechter is het met de werkgever eens dat uit dit incidenteel vervullen van functie overstijgende taken niet kan worden afgeleid dat de werkzaamheden van de werknemer structureel voldeden aan de omschrijving van een hogere functie en dat de werknemer daarom recht had op een hogere inschaling.
Voor een dergelijke situatie biedt artikel 20 van de cao uitkomst waarin staat opgenomen dat de werknemer, die een hogere functie vervangt, gedurende de tijd van vervanging recht heeft op een toeslag. Op de inhoud van dat artikel is echter geen beroep gedaan.
Geen leidinggevende taken
Verder wijst de werkgever er terecht op dat de werknemer geen leidinggevende taken of functioneel leidinggevende taken heeft vervuld die voldoen aan de definitie uit het functiehandboek en behoren bij functies in schaal C en D.
De werknemer heeft de stellingen van de werkgever dat hij niet betrokken was bij zaken als benoeming en ontslag en dat er nooit sprake is geweest van een gedelegeerde bevoegdheid om mensen te ontslaan niet betwist waardoor de kantonrechter van de juistheid van deze stellingen van de werkgever uitgaat.
Niet verantwoordelijk voor eigen afdeling
De werknemer heeft verder aangevoerd dat hij per 2018 verantwoordelijk was voor e-commerce en dat dit per 1 juni 2018 een eigen afdeling werd waarvoor hij verantwoordelijk was. De werkgever heeft dit gemotiveerd weersproken door te stellen dat er nooit sprake is geweest van een aparte afdeling. De bij e-commerce betrokken medewerkers bleven volgens de werkgever vallen onder hun leidinggevende, net als de werknemer volgens de werkgever bleef vallen onder de kassamanager.
Hogere inschaling niet nodig
Gelet op dit verweer van de werkgever en tegen de achtergrond van het bovenstaande vormt de stelling van de werknemer onvoldoende aanwijzing voor de kantonrechter om te kunnen oordelen dat de werknemer door de werkgever hoger ingeschaald had moeten worden. Hetzelfde geldt voor de stelling van de werknemer dat hij een sleutel van het pand had en geregeld meedraaide in het openen en het sluiten van het pand en dat hij was opgenomen in de groepsapp voor het kader van de werkgever.
Functie valt niet onder loongroep D of C
De kantonrechter concludeert dat de functie van de werknemer niet onder loongroep D of loongroep C valt. De werkgever heeft daarom in redelijkheid kunnen besluiten dat de functie van de werknemer moet worden ingedeeld op (het lagere, best passende) niveau B en aanvankelijk A. Gelet op deze conclusie is er evenmin aanleiding om de werknemer op basis van de redelijkheid en billijkheid een bedrag van € 2.500 toe te kennen.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 6 november 2025, ECLI:NL:RBMNE:2024:7311