De eerste Vraag & Antwoorden over de Wet toekomst pensioenen (Wtp) komen los, ziet Theo Gommer, die zich ook waagt aan een voorspelling van rechtszaken onder de Wtp.
Vraag & Antwoorden
Nu de Wet toekomst pensioenen per 1 juli 2023 in werking is getreden, komen de eerste Vraag & Antwoorden van het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen al los.
Partnerpensioen
Zo geven V&A 23-015 en 23-003 aan dat het partnerpensioen ook uitgedrukt mag (blijven) in een percentage van de pensioengrondslag, mits de hoogte van het partnerpensioen maar onder de nieuwe norm van 50% van het salaris blijft. Ook mag het hele ouderdomspensioen worden omgezet in partnerpensioen – een keuze over het partnerpensioen moet immers sowieso gemaakt worden vanuit het beschikbare kapitaal op de pensioendatum -, ongeacht de hoogte die dat oplevert, én dat partnerpensioen mag dan weer geïndexeerd worden. Naast het recht op reeds opgebouwd partnerpensioen bij een vorige werkgever, mag daarnaast de nieuwe werkgever ook nog eens 50% (extra) partnerpensioen toezeggen.
De praktijk leert tot nu toe dat, vanuit een budgettair neutraal startpunt, het gemiddelde partnerpensioen rond de 30% van het salaris gaat bedragen. Dat betekent dat het per persoon fors anders kan uitpakken. Een jongere gaat er waarschijnlijk op achteruit, deze heeft immers alleen een risico-partnerpensioen. Een oudere werknemer die al veel partnerpensioen op opbouwbasis heeft staan, krijgt er nog eens 30% van het salaris bij.
WTP geldt ook voor oude situaties
V&A 23-005 en 23-008 geven aan dat het pensioen op z’n vroegst nog 10 jaar voor de AOW-datum mag ingaan, maar dat werknemers die een verklaring ‘niet meer werken’ hebben getekend, omdat ze meer dan 5 jaar voor hun AOW-datum het pensioen hebben laten ingaan, alsnog weer binnen die 10 jaar mogen gaan werken. De wetgeving mag dus ‘begunstigend’ voor de werknemer worden uitgelegd.
Het pensioen kan helaas niet worden stopgezet. Ook zullen werknemers die hun pensioen hebben laten ingaan, niet alsnog kunnen kiezen voor een lumpsum van 10%. Het is dus of wachten tot minimaal 1 juli 2024 of toch kiezen voor een hoog/laag-pensioen per direct.
Overgangsrecht staffels
V&A 23-007 stelt dat een werknemer die deelneemt aan een staffel, of dat nu vrijwillig is of als excedent boven het verplichte Bpf-pensioen, die staffel mag uitdienen conform het overgangsregime. Een werknemer, die nog niet echt deelneemt aan de pensioenregeling, omdat hij nog in een wachtperiode zit, of bijvoorbeeld nog geen 21 jaar is, neemt dus nog niet deel en moet dan vanaf uiterlijk 2028 een flatrate-premie krijgen.
Overigens moeten ook werkgevers in de vrije markt uiterlijk per 1 oktober 2026 aangeven of ze een beroep doen op het overgangsregime inzake handhaving staffels of overgaan – en dan uiterlijk per 2028 – naar een flatrate. Uiteraard speelt dan het compensatievraagstuk.
Compensatie
In dat kader geeft tot slot V&A 23-014 aan dat áls er sprake is van compensatie, de flatrate van bijvoorbeeld 25% verhoogd mag worden tot het maximum van 30 + 3 = 33% (en dus niet tot maar 25 + 3 = 28%). Deze compensatie geldt ook voor nieuwe werknemers die in dienst komen gedurende de compensatieperiode.
Wellicht is het dan beter om in salaris te compenseren. Dan is de maximale premie uiteraard ‘maar’ 30% (er is immers geen compensatie). Houdt u verder de V&A’s van het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen dus in de gaten.
Pensioenjurisprudentie
Natuurlijk gaat ook de rechtspraak gewoon verder. Deze ziet vooral op pensioen & echtscheiding en de verplichtstellingsproblematiek.
Pensioen & echtscheiding
Bij pensioen & echtscheiding blijkt dat convenanten en afspraken onduidelijk zijn. De discussie blijft of de ex-partner recht heeft op afstorting van diens rechten vanuit de BV, waarbij afstorting naar een eigen BV net zo goed kan als naar een verzekeraar. En wordt steeds weer bevestigd dat rechtsverwerking niet snel wordt aangenomen. Rechtsverwerking betekent dat iemand zijn recht (in casu op een deel van het pensioen van de ex-partner) ‘verwerkt’ is omdat hij/zij heeft gedaan alsof er geen aanspraak meer op gemaakt gaat worden. Er moet echter voor rechtsverwerking dan door de vereveningsgerechtigde ex-partner daadwerkelijk actief zijn aangegeven – en/of geacteerd- dat deze afziet van diens rechten. (Langdurig) tijdsverloop of stilzitten van de ex-partner is daarvoor onvoldoende.
Verplichtstelling
Verplichtstellingsdiscussies blijven gaan om de – niet pensioeninhoudelijke – beoordeling van de feitelijke werkzaamheden van een onderneming in relatie tot de verplichtstelling. Dat zijn altijd zeer specifieke casussen. Wel is duidelijk dat het hoofdzakelijkheidscriterium belangrijker wordt. Een paar procent omzet die onder de reikwijdte valt van een verplicht bedrijfstakpensioenfondsen is dan niet voldoende. Dat laat onverlet dat werkgevers en hun adviseurs nog meer oog moeten hebben voor de criteria van een fonds.
Zowel bij de start en de eerste werknemers van een bedrijf, als daarna bij wijziging of uitbreiding van de werkzaamheden. Ingeval van betalingsonmacht moet dit per omgaande worden gemeld, anders zijn de bestuurders ook nog eens hoofdelijk aansprakelijk.
In dit kader geeft het boekje van prof. mr. dr. Mark Heemskerk: Pensioenruzies. Ter leering ende vermaeck een mooi overzicht van de ‘ruzies’ die zoal spelen.
Pensioenclaims
Tot slot is de vraag na de Wtp hoe het zit met het eigendomsrecht en met het feit dat er nauwelijks is geïndexeerd de afgelopen jaren en dus gepensioneerden in dat kader nogal achterlopen. De diverse rechtszaken hierover, onder andere het kort geding van Henk Krol’s Stichting PensioenVoldoen.nl, zijn allemaal verloren.
De kern van deze procedures was dat de toepassing van de Europese IORP-wetgeving fondsen niet verplichtte om de lage (risicovrije) marktrente te hanteren voor de dekkingsgraad. Maar dat ze een hogere rente hadden kunnen hanteren. Dan was de dekkingsgraad hoger geweest en was er dus wel de mogelijkheid om te kunnen indexeren en hadden ze niet hoeven te korten in sommige gevallen. Echter, zo oordelen de rechters in alle zaken, de keuze van de Nederlandse wetgeving om wél de risicovrije rekenrente te hanteren, is niet verboden.
Wanneer de diverse partijen in hoger beroep gaan, voorzie ik weinig kans van slagen. Omdat inmiddels de dekkingsgraden weer redelijk hoog zijn, zullen als gevolg van het invaren de pensioenen per direct verhoogd worden. Dit zal dan later weer gesaldeerd moeten worden. Bekend is dat pensioen een langzaam vak is, naarmate de uitkomst langer op zich laat wachten, zal het lastiger worden om het te effectueren. Los van de vraag hoe ‘solidair’ de gepensioneerden met deze claims zijn, hetzij die om een hogere te hanteren rekenrente af te dwingen en/of om invaren te voorkomen.
Eigendom
De volgende juridische vraag op grond van de Wtp zal zijn of in het kader van het verplicht invaren, zonder individueel bezwaarrecht, daarmee aan deelnemers ‘eigendom’ wordt ontnomen. De tijd zal het leren, maar ik heb weinig fiducie in deze rechtszaken. Er wordt immers geen eigendom ontnomen.
Ergo, het voorwaardelijk recht – bij fondsen zijn het immers ‘maar’ voorwaardelijke rechten, in tegenstelling tot de ‘harde’ rechten bij verzekeraars – wordt omgezet middels een kapitaal in eigenlijk alsdan juist ‘vastere’ rechten, die alleen nog maar afhankelijk zijn van (het eigen) rendement en de algehele levensverwachting.
Wat er dan aan eigendom wordt ontnomen, zie ik niet goed. Ook hier zal de tijd het leren, maar ik kan me niet goed voorstellen dat Europese rechters hier een onrechtvaardig gevoel bij hebben, zeker gezien de gigantische pensioenreserves die juist wij wél hebben in Nederland. Uiteraard zullen er situaties zijn waarbij het berekende kapitaal betwist wordt, maar dat is een discussie over de rekenregels, niet zozeer over het invaren an sich.
Conclusie
De actualiteiten gaan door, met de interpretatie van de Wtp en met ‘oud en nieuw zeer’. Nu de giga pensioenpot nog persoonlijker wordt, zal iedereen nog meer menen meer rechten te hebben en zullen casussen nog meer specifiek worden. Blijft u het dus samen met ons volgen en probeer nog meer ’te voorkomen dan te genezen’. Van langdurig procederen worden vaak immers alleen de advocaten beter. Het spreekwoord is dan ook niet voor niets: wie procedeert om een koe, legt er een op toe!
Mr J. Theo Gommer MPLA CCFP, managing partner &Gommer Pensions Group/Gommer & Partners Pensioen Advocaten en VCP.
Deze bijdrage is eerder gepubliceerd op Pensioen Vanmorgen. Met Pensioen Vanmorgen onderbouw je jouw pensioenkennis. Je volgt relevante ontwikkelingen en krijgt nieuwe inzichten door zowel korte als beschouwelijke artikelen. Abonneer je op Pensioen Vanmorgen en ontvang alle ins en outs over pensioenen voor een goed onderbouwd pensioenadvies.