Wanneer uit de WIA-beoordeling volgt dat mensen minder dan 35% verdiencapaciteit verliezen, ontvangen deze mensen geen WIA-uitkering. Als zij hun werk verliezen, hebben ze mogelijk recht op een WW-uitkering of bijstand.
Verlies verdiencapaciteit
Het arbeidsongeschiktheidspercentage zegt niet direct iets over hoe groot iemands beperking door ziekte of arbeidsongeschiktheid is, maar ziet op de mate van verlies van verdiencapaciteit.
Bij de invoering van de WIA is uitgegaan van de veronderstelling dat mensen die door ziekte of beperking, minder dan 35% van hun verdiencapaciteit verliezen, zo veel mogelijk aan het werk zouden blijven bij hun werkgever of in staat zijn (ander passend) werk te vinden.
Hardvochtige effecten
De minister constateert dat er een groep is die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, geen WIA-uitkering krijgt en ook niet werkt. Deze groep heeft wel recht op re-integratiedienstverlening. Deze situatie kan hardvochtige effecten hebben voor werknemers. Van Gennip neemt dit probleem serieus en onderzoekt het in het kader van haar aanpak van hardheden in de WIA, zoals aangekondigd in het coalitieakkoord. Recent heeft zij de Tweede Kamer geïnformeerd over deze aanpak op korte, middellange en lange termijn.
Onderzoek naar 35-mingroep
Er wordt niet gemonitord wat er met de groep mensen die afgewezen wordt voor de WIA wegens minder dan 35% verlies van verdiencapaciteit gebeurt in de periode nadat zij de WIA-beoordeling hebben gehad. Wel doet het UWV op dit moment onderzoek naar de zogenoemde 35-mingroep, met als doel om meer grip te krijgen om deze groep, door kennis in zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht te vergroten.
Uit de Monitor Arbeidsparticipatie UWV 2021 volgt dat er eind 2020 349.400 mensen een WIA-uitkering ontvangen en 69.000 mensen minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn. Hiervan werken 33.400 mensen en dat betekent dat 48,5% van de 35-minners werkt op het moment van de beoordeling.
Van de in totaal 37.600 voormalig werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, hebben 24.500 personen werk. Van de in totaal 31.400 personen die onder de Ziektewet vallen (‘vangnetters’) werken er 8.900. Dit betekent dat 65% van de voormalig werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn en 28% van de ‘vangnetters’ die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, werken.
Wijzigingen in berekening arbeidsongeschiktheidspercentage
In het IBO ‘Geschikt voor de arbeidsmarkt 2017’ is beschreven wat er met mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt waren, gebeurde in de periode 2010-2015. Daaruit blijkt dat na vijf jaar 16% van de mensen die in 2010 minder 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard een bijstandsuitkering ontvangt.
De minister ziet mogelijke wijzigingen in de manier waarop het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt bepaald als onderdeel van de aanpak van hardheden in de WIA.
Resterende verdiencapaciteit
Na afloop van de loongerelateerde periode komt de WIA-uitkeringsgerechtigde in de vervolgfase. De hoogte van de uitkering is vanaf dat moment afhankelijk van zowel de inkomsten naast de uitkering als de mate van arbeidsongeschiktheid. Het omslagpunt ligt op het verdienen van ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit (RVC).
Wanneer er minder dan 50% van de resterende verdiencapaciteit wordt verdiend, komt iemand in een ander uitkeringsregime terecht. De hoogte van de uitkering wordt lager op het moment dat de uitkeringsgerechtigde minder dan 50% van zijn resterende verdiencapaciteit verdient.
Werken moet (meer) lonen
Het uitgangspunt bij de vormgeving van de uitkeringsstructuur van de WGA is geweest dat werken (meer) moet lonen. In de meeste gevallen lukt het mensen om de helft van hun resterende verdiencapaciteit te verdienen, maar er kunnen verschillende redenen zijn waarom het iemand niet (meer) lukt, soms ook buiten iemands schuld.
Aanpak hardheden in stelsel
Van Gennip begrijpt dat de terugval in uitkeringshoogte grote impact heeft op de mensen die het raakt. Dit kan tot hardvochtige effecten leiden. Door de vakbonden FNV, CNV en VCP is dit als hardheid geformuleerd. De minister neemt dit vraagstuk mee in gesprekken met sociale partners over het aanpakken van hardheden door wijzigingen binnen het huidige stelsel. Haar insteek van deze gesprekken is om gezamenlijk te analyseren welke knelpunten op korte en welke op middellange termijn aangepakt kunnen worden.
Onder sociaal minimum, dan toeslag
Wanneer iemand in de WIA onder het sociaal minimum dreigt te belanden, dan kan met een toeslag op basis van de Toeslagenwet voorkomen worden dat dit gebeurt. Als iemand met een vervolguitkering minder dan de helft van de resterende verdiencapaciteit verdient, ontvangt hij een uitkering gebaseerd op een percentage van het wettelijk minimumloon. De WIA-uitkering zal daarmee minder dan het sociaal minimum bedragen (bij 65-80% arbeidsongeschikt, bedraagt de vervolguitkering 50,75% van het wettelijk minimumloon).
Indien het totale gezinsinkomen van de uitkeringsgerechtigde en/of diens partner lager ligt dan het geldend sociaal minimum (70% voor een alleenstaande, 100% voor gehuwd/samenwonenden) kan recht op een toeslag uit de Toeslagenwet bestaan, waarmee wordt voorkomen dat werknemers onder het sociaal minimum belanden.
Alleen als de werknemer voor intreden van de arbeidsongeschiktheid al minder dan het sociaal minimum verdiende, vindt er een maximering van de toeslag plaats op het dagloon. In dat geval moet de werknemer een aanvullende bijstandsuitkering aanvragen waar een vermogenstoets geldt.
Mogelijke hervorming stelsel
De minister is van plan om voor de langere termijn aanpak van hardheden, integraal en fundamenteel te kijken, om te komen tot scenario’s voor mogelijke hervorming van het stelsel van arbeidsongeschiktheid, waarbij oog moet zijn voor de uitvoerbaarheid, uitlegbaarheid en betaalbaarheid van het stelsel.
Maatregelen tegen wachtlijsten bij UWV en hardheden in WIA-stelsel