De werkgever en de werknemer zijn door ondertekening van de tweede en derde arbeidsovereenkomst overeengekomen dat de werknemer met ingang van 16 maart 2016 geen vakantietoeslag meer krijgt uitbetaald, aldus de kantonrechter.
Wat is de situatie?
De werknemer heeft bij de werkgever gewerkt vanaf 16 maart 2015 tot 7 juni 2021, eerst op basis van twee arbeidsovereenkomsten voor de bepaalde duur van een jaar en met ingang van 16 maart 2017 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
In de eerste arbeidsovereenkomst (geldend van 16 maart 2015 tot 15 maart 2016) staat onder meer het volgende vermeld:
‘The employee shall be entitled to a holiday allowance of 8.33% over the salary (…)’
Begin maart 2016 zijn partijen gestart met de onderhandelingen over de tweede overeenkomst voor bepaalde tijd. Een met de eerste arbeidsovereenkomst vergelijkbare bepaling over de vakantietoeslag is niet opgenomen. Partijen hebben de tweede arbeidsovereenkomst ondertekend op 19 mei 2016.
De werknemer verrichtte zijn werkzaamheden inmiddels vanuit de Verenigde Staten.
De arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd vanaf 16 maart 2017 bevat dezelfde bepaling als in de tweede arbeidsovereenkomst. Een bepaling over te betalen vakantietoeslag ontbreekt daarin dus.
Tussen 2017 en 2019 hebben partijen regelmatig e-mailcontact gehad over salarisgerelateerde zaken.
De arbeidsovereenkomst is op 8 juni 2021 met toestemming van het UWV door de werkgever opgezegd.
Vordering werknemer
De werknemer vordert dat de kantonrechter de werkgever veroordeelt tot betaling van USD 36.861 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50 procent en de wettelijke rente.
Aan deze vordering legt de werknemer ten grondslag dat de werkgever op grond van artikel 16 lid 5 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) expliciet in de tweede arbeidsovereenkomst had moeten opnemen dat niet langer vakantietoeslag aan hem zou worden uitbetaald.
Als goed werkgever lag het op de weg van de werkgever om de werknemer er op te wijzen waarvan hij afstand deed. Dat is niet gebeurd en uit e-mailverkeer over de verlenging van de eerste arbeidsovereenkomst is dat (het vervallen van) de vakantietoeslag ook niet ter sprake gekomen. Door het kopje “holiday allowance” in de tweede arbeidsovereenkomst te laten staan is de werknemer bovendien willens en wetens misleid.
De werknemer heeft er daarnaast op basis van de schriftelijke mededeling van de werkgever dat de arbeidsovereenkomst onder dezelfde voorwaarden zou zijn voortgezet, op vertrouwd dat de uitkering van vakantietoeslag zou worden gecontinueerd. Het is volgens de werknemer dan ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat hem wordt tegengeworpen dat hij door ondertekening van de tweede arbeidsovereenkomst geen aanspraak kan maken op de achterstallige vakantietoeslag.
Wat zegt de werkgever?
De werkgever heeft de vordering gemotiveerd betwist. De werkgever heeft aangevoerd dat de werknemer op grond van het bepaalde in de (tweede en derde) arbeidsovereenkomst en de financiële afspraken die partijen hebben gemaakt, geen recht heeft op vakantietoeslag. Partijen zijn het daarom oneens over de gemaakte afspraken, zodat deze moeten worden uitgelegd.
Niets over vakantietoeslag in 2e en 3e contract
In de tweede en derde arbeidsovereenkomst is niets overeengekomen over de betaling van vakantietoeslag en betaling van vakantietoeslag heeft vanaf mei 2016 niet meer plaatsgevonden. Hoewel niet is gebleken dat het vervallen van de aanspraak op vakantietoeslag expliciet aan de orde is gekomen bij de onderhandelingen over (een van) deze overeenkomsten, heeft de werknemer onvoldoende over het voetlicht weten te brengen dat partijen in afwijking van de letterlijke tekst van de overeenkomsten bedoeld hebben om de uitkering van vakantietoeslag na 16 maart 2016 te continueren.
Vakantietoeslag niet besproken
De werknemer heeft bij de onderhandelingen over de tweede arbeidsovereenkomst diverse financiële zaken bij de werkgever aan de orde gesteld, zoals de hoogte van het salaris, de onkostenvergoeding en de bonus en zich op 13 april 2016 akkoord verklaard met alle monetary items as proposed in the (…) draft contract.
De werknemer heeft ruim de tijd gehad om de tweede arbeidsovereenkomst (die op 19 mei 2016 door partijen is ondertekend) te bestuderen en heeft deze ook van uitvoerig commentaar voorzien alvorens hij tot ondertekening daarvan overging. Het ligt dan ook voor de hand dat hij het onderwerp van vakantietoeslag ter sprake zou hebben gebracht als het zijn bedoeling was geweest dat betaling daarvan na 16 maart 2016 zou worden gecontinueerd.
Nooit aanspraak op betaling vakantietoeslag
Bovendien valt niet goed te verklaren waarom de werknemer anders tot het einde van zijn dienstverband nooit aanspraak heeft gemaakt op betaling van vakantietoeslag.
De daarvoor door de werknemer gegeven verklaring dat het uitblijven van betaling van vakantietoeslag hem eerder niet zou zijn opgevallen, valt niet te rijmen met de nauwgezetheid (blijkend uit e-mailcorrespondentie tussen partijen) waarmee hij tijdens de duur van zijn dienstverband bewaakte dat de financiële verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst door de werkgever werden nagekomen.
Geen schriftelijke mededeling
De werknemer heeft verder aangevoerd dat hij er op basis van een schriftelijke mededeling van de werkgever dat de (eerste) arbeidsovereenkomst onder dezelfde voorwaarden zou worden voortgezet op heeft vertrouwd dat hieronder ook de vakantietoeslag was begrepen, maar van een dergelijke schriftelijke mededeling van de werkgever is niet gebleken.
Geen vakantietoeslag meer
Een dergelijke mededeling zou ook onlogisch zijn aangezien partijen na ommekomst van de eerste arbeidsovereenkomst uitgebreid hebben onderhandeld over de arbeidsvoorwaarden. Het moet er op basis van deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd dan ook voor worden gehouden dat partijen door ondertekening van de tweede en derde arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen dat met ingang van 16 maart 2016 geen vakantietoeslag meer aan de werknemer zou worden betaald.
Niet misleid
Uit voorgaande gang van zaken valt evenmin af te leiden dat de werknemer bij het aangaan van de tweede en derde arbeidsovereenkomst is misleid, nog daargelaten dat hij aan die stelling geen concreet rechtsgevolg heeft verbonden.
Gelet op de onderhandelingen die tussen partijen over de tweede arbeidsovereenkomst hebben plaats gevonden, is het enkele feit dat in de aanhef van artikel 2 van de tweede en de derde arbeidsovereenkomst de woorden holiday allowance is blijven staan onvoldoende om die conclusie te rechtvaardigen.
Niet onredelijk of onbillijk
De stelling dat sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid als de werknemer na 16 maart 2016 geen aanspraak meer kan maken op vakantietoeslag, waaraan geen andere feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd dan hier voor besproken, strandt eveneens.
Het bepaalde in artikel 16 lid 5 WML maakt het voorgaande niet anders. Daarin staat vermeld dat partijen (als het overeengekomen loon het drievoud van het minimumloon overschrijdt, waarvan hier onbetwist sprake is) schriftelijk kunnen overeenkomen dat geen recht bestaat op vakantietoeslag – zoals hier is gebeurd – maar niet dat dit, zoals de werknemer lijkt te betogen, uitdrukkelijk moet zijn overeengekomen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter de vorderingen van de werknemer afwijst.
Uitspraak Rechtbank Amsterdam, 26 juli 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4214