Een man krijgt een WGA-uitkering naar mate van arbeidsongeschiktheid van 50,16 procent toegekend. Het medisch onderzoek heeft niet met de vereiste zorgvuldigheid plaatsgevonden. De rechtbank acht een onderzoek via een video-verbinding in dit geval onvoldoende, omdat de man lichamelijke klachten heeft. Het beroep van de man is gegrond.
Wat is de situatie?
UWV heeft de man met ingang van 28 augustus 2020 op grond van de Wet WIA een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) toegekend. de mans mate van arbeidsongeschikt is daarbij vastgesteld op 50,16 procent.
UWV heeft het bezwaar van de man tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
De man heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2021 op zitting behandeld.
WIA-uitkering
De man is vanaf 1996 tot 1 november 2016 gedurende 35,86 uur per week werkzaam geweest als pedagogisch medewerker. Met ingang van 1 november 2016 heeft de man een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 31 augustus 2018 heeft hij zich vanuit de WW ziek gemeld. De man heeft UWV verzocht hem een Wet WIA-uitkering toe te kennen. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft UWV de besluiten genomen.
Niet lichamelijk onderzocht
De man stelt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, aangezien de man niet lichamelijk is onderzocht. Ook was het beter geweest indien na de ontvangst op 2 oktober 2020 van de medische informatie nader was afgestemd met de man. Doordat de hoorzitting op 1 oktober 2020 is gehouden, kon de man hier niet meer op reageren. Verder voert de man aan dat hij meer beperkingen heeft dan UWV heeft aangenomen. Uit de medische informatie valt niet af te leiden dat het beter gaat met de man. Een nieuw behandeltraject is (nog) niet ingezet, omdat nog geen (nieuwe) (door)verwijzing heeft plaatsgehad. Ook daarom is het onderzoek volgens de man onzorgvuldig geweest.
Oordeel rechtbank
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, is hier van belang. In deze uitspraak heeft de CRvB onder meer overwogen dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de bezwaarfase de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts.
Spreekuurcontact
Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie slechts worden afgezien als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
Niet met vereiste zorgvuldigheid
Toepassing van dit uitgangspunt leidt tot het oordeel dat het medisch onderzoek in dit geval niet met de vereiste zorgvuldigheid is geschied. Weliswaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld waarom hij een onderzoek in bezwaar niet nodig heeft geacht, maar de rechtbank acht deze motivering niet toereikend. de man is primair gezien door een arts via een videoverbinding. De betreffende arts is geen verzekeringsarts.
Videoverbinding onvoldoende
Verder acht de rechtbank een onderzoek via een videoverbinding in dit geval onvoldoende, omdat de man lichamelijke klachten heeft. In een dergelijk geval mag worden verwacht dat de betrokkene wordt gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts of, als dat niet is gebeurd, op het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarbij een lichamelijk onderzoek wordt verricht.
De rechtbank concludeert dat het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
Uitspraak Rechtbank Overijssel, 13 januari 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:50