
De werknemer is op 1 februari 2020 als sous-chefkok in dienst gekomen van de werkgever voor de duur van een jaar. De arbeidsovereenkomst is op 1 februari 2021 verlengd voor onbepaald tijd. Op de arbeidsovereenkomst is het ‘Arbeidsvoorwaardenreglement Koninklijke Horeca Nederland’ van toepassing (de Horeca cao). De werknemer is in juni 2022 langdurig ziek geworden en na een ziekteperiode van twee jaar is de arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV door de werkgever opgezegd en geëindigd per 1 oktober 2024.
Recht op nabetaling
De werknemer vindt dat hij nog recht heeft op nabetaling van achterstallig loon, reiskostenvergoeding en (een) dertiende maand(en), één en ander met nevenvorderingen. De werkgever is het hier niet mee eens. Hoewel hij niet betwist dat zij de werknemer nog wel enkele bedragen is verschuldigd, beroept hij zich op verrekening van deze bedragen met ten onrechte aan de werknemer betaalde bedragen. Het gelijk ligt grotendeels bij de werknemer.
Hoogte bedragen ter discussie
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de werkgever nog een bedrag aan loon, reiskostenvergoeding en dertiende maand(en) aan de werknemer moet betalen. Wél staat de hoogte van deze bedragen ter discussie. Hierna zal eerst beoordeeld worden welke bedragen de werkgever nog aan de werknemer verschuldigd is en vervolgens zal worden beoordeeld of en zo ja welke bedragen de werkgever hiermee mag verrekenen.
€ 442,27 aan nettoloon verschuldigd
Volgens de werknemer corresponderen over de periode juni 2023 tot en met april 2024 de nettobedragen op de loonstroken niet met de daadwerkelijke betalingen die hij van de werkgever heeft ontvangen. In totaal heeft hij nog een bedrag van € 442,27 van de werkgever tegoed.
De werkgever betwist de hoogte van dit bedrag. Volgens hem is hij nog slechts een bedrag van € 42,85 aan de werknemer verschuldigd, omdat hij een bedrag van € 399,42 netto aan vakantiedagen buiten de loonstroken om aan de werknemer heeft uitbetaald. Het bedrag van € 399,42 moet daarom van het bedrag van € 442,27 worden afgetrokken, aldus de werkgever.
Teruggestorte bedragen
De werknemer heeft tijdens de zitting gewezen op de door hem overgelegde bankafschriften, waaruit blijkt dat hij zowel op 10 als op 17 maart de op 9 en op 10 maart ontvangen bedragen van € 199,71 aan de werkgever heeft teruggestort. Dat door de werknemer een totaalbedrag van € 399,42 aan de werkgever is teruggestort is vervolgens onvoldoende gemotiveerd door de werkgever weersproken. Dit heeft tot gevolg dat de werknemer nog recht heeft op een bedrag van € 442,27 netto aan loon.
€ 8.607,56 bruto aan dertiende maand verschuldigd
De werknemer maakt aanspraak op een bedrag van € 8.607,56 bruto aan dertiende maand over de jaren 2021 tot en met 2023. Hieraan legt de werknemer de afspraak in de arbeidsovereenkomst ten grondslag dat hij recht heeft op een dertiende maand, mits hij de volledige twaalf maanden van het jaar in dienst is.
De werkgever betwist de hoogte van dit bedrag en komt volgens haar eigen berekening uit op een bedrag van € 6.516,51 bruto dat hij nog aan de werknemer verschuldigd is.
Hoe moet dertiende maand worden berekend?
Het verschil komt voort uit de wijze van berekenen. Volgens de werknemer heeft hij recht op een bedrag gelijk aan het loon over de maand december van het betreffende jaar vermeerderd met 8%, terwijl volgens de werkgever de werknemer recht heeft op een bedrag gelijk aan 8% van het bruto betaalde jaarloon.
Extra maand loon
De kantonrechter constateert dat uit de afspraak in de arbeidsovereenkomst niet blijkt hoe de dertiende maand moet worden berekend. De onduidelijkheid hierover moet voor rekening en risico van de werkgever komen. De kantonrechter volgt de werknemer in zijn rekenwijze, omdat ook in normaal spraakgebruik een dertiende maand bestaat uit een extra maand loon. Dit betekent dat de werknemer nog recht heeft op een bedrag van € 8.607,56 bruto aan dertiende maand.
€ 378,60 aan reiskostenvergoeding verschuldigd
De werknemer maakt aanspraak op een bedrag van € 378,60 aan reiskostenvergoeding over de periode december 2023 tot en met juni 2024. Hieraan legt de werknemer de afspraak in de arbeidsovereenkomst ten grondslag, dat hij per gewerkte dag een bedrag van € 10 netto aan reiskostenvergoeding ontvangt.
De werknemer stelt dat hij in het kader van zijn re-integratie één keer in december 2023, twee keer in februari en één keer in maart 2024 heeft gereisd en dat hij vanaf maart 2024 in het kader van het tweede spoor re-integratiewerkzaamheden is gaan verrichten in Maarsbergen.
In totaal heeft hij recht op een bedrag van € 390 aan reiskostenvergoeding, waarvan een door de werkgever betaald bedrag van € 11,401 door de werknemer in mindering wordt gebracht.
De werkgever betwist de hoogte van dit bedrag. Volgens de werkgever is hij nog slechts een bedrag van € 118,80 aan reiskostenvergoeding aan de werknemer verschuldigd, omdat de vergoeding van de reiskosten naar het re-integratieadres in Maarsbergen moet worden verminderd naar een bedrag van € 3,80 per gewerkte dag.
De reisafstand voor de werknemer van Cothen naar Maarsbergen is immers kleiner dan de reisafstand van Cothen naar Baarn.
Niet afhankelijk van reisafstand
De werknemer betwist dat het afgesproken bedrag van € 10 netto per gewerkte dag afhankelijk is gesteld van de reisafstand en dat blijkt ook niet uit de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter volgt de werkgever daarom niet in zijn betoog. Dit betekent dat de werknemer nog recht heeft op een bedrag van € 378,60 aan reiskostenvergoeding.
Mondelinge eisvermeerdering niet toegelaten
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de werknemer mondeling de eis vermeerderd met de uitbetaling van vijf vakantiedagen. Deze eiswijziging wordt niet toegelaten, omdat een eiswijziging in alle gevallen, dus ook op een zitting, schriftelijk dient plaats te vinden. De reden daarvoor is dat de omvang voor het geschil voor alle betrokkenen duidelijk moet zijn.
De werkgever is dus een bedrag van € 820,87 netto en een bedrag van € 8.607,56 bruto aan de werknemer verschuldigd.
Juridisch kader beroep op verrekening
Nu is geoordeeld welke bedragen de werkgever nog aan de werknemer verschuldigd is, moet worden beoordeeld of en zo ja voor welke bedragen het beroep van de werkgever op verrekening slaagt. Bij deze beoordeling is van belang dat een werkgever ten onrechte te veel betaald loon aan de werknemer met de eindafrekening mag verrekenen, tenzij goed werkgeverschap dit in de weg staat. Dit kan het geval zijn als de vergissing niet of onvoldoende kenbaar was voor de werknemer.
Hierna zal per door de werkgever opgevoerde verrekeningspost worden beoordeeld of deze ten onrechte aan de werknemer is betaald en zo ja, of de vergissing voldoende kenbaar was voor de werknemer.
Buiten loonstroken om betaalde bedragen niet verrekenen
Volgens de werkgever heeft hij een totaalbedrag van € 510 buiten loonstroken om aan de werknemer betaald en hij vindt dat zij dit bedrag met de nog door haar verschuldigde bedragen mag verrekenen.
Tijdens de zitting heeft de indirect bestuurder namens de werkgever aangegeven niet meer te kunnen herleiden waarom de verschillende bedragen aan de werknemer zijn betaald.
De werknemer heeft tijdens de zitting de betalingen nagekeken en stelt dat daar beschrijvingen als ‘reiskosten, vakantiegeld, benzine en olie grasmaaier’ bij staan. Dit is vervolgens niet door de werkgever weersproken. Dat deze bedragen ten onrechte door de werkgever aan de werknemer zijn betaald is daarmee niet komen vast te staan. Het beroep op verrekening slaagt daarom niet.
Reiskostenvergoeding deels verrekenbaar
De werkgever stelt ten aanzien van te veel betaalde reiskostenvergoeding twee dingen: i) hij heeft vanaf aanvang dienstverband maandelijks te veel vergoeding betaald wegens het verkeerd invoeren van het aantal maandelijks door de werknemer te werken dagen en ii) hij heeft de reiskostenvergoeding ook doorbetaald tijdens periodes van ziekte.
De werknemer weerspreekt niet dat hij te veel vergoeding heeft ontvangen, maar stelt met een beroep op goed werkgeverschap dat dit niet meer verrekend mag worden. Ten aanzien van de maandelijks te veel betaalde vergoedingen volgt de kantonrechter de werknemer hierin.
Door vergissing te veel betaalde vergoedingen
Het betreft maandelijks kleine bedragen en tijdens de zitting is door de de indirect bestuurder namens de werkgever aangegeven dat deze vergissing voor hem niet direct zichtbaar is geweest en dat het pas naar voren kwam toen hij in de loonadministratie dook naar aanleiding van vragen van de werknemer. Dat dit voor de werknemer wel voldoende kenbaar moet zijn geweest, is niet gesteld of gebleken. Deze door een vergissing te veel betaalde vergoedingen mogen daarom niet door de werkgever met het nog aan de werknemer verschuldigde loon worden verrekend.
Doorbetaling reiskostenvergoeding tijdens ziekte
Dit is anders voor de reiskostenvergoeding die tijdens ziekteperiodes zijn doorbetaald. Dit betreft de maanden augustus (deels), september en november (deels) 2021 en de periode vanaf 16 juni 2022 tot en met december 2022.
Geen recht op reiskostenvergoeding
Op basis van de afspraak in de arbeidsovereenkomst was voor de werknemer voldoende kenbaar dat hij over de dagen dat hij ziek was en dus niet werkte geen recht had op de reiskostenvergoeding. Dit staat immers expliciet in de afspraak vermeld.
Hoewel het begrijpelijk is dat vooral in de ziekteperiode in 2022 zijn hoofd niet stond naar het controleren van zijn loonstroken, gaat het er bij de beoordeling om of het op de loonstroken in één oogopslag zichtbaar was dat een bedrag ten onrechte werd uitbetaald. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat het geval wanneer er sprake is van langere periodes van ziekte.
Voorgaande betekent concreet het volgende. De werkgever beroept zich op verrekening van een totaalbedrag van € 2.300,002 aan reiskosten over 2021 en 2022. Dit beroep slaagt voor een totaalbedrag van € 1.860,003 netto.
Te veel betaald loon tijdens ziekte niet verrekenen
Volgens de werkgever heeft hij in 2022 een bedrag van € 319,04 te veel aan loon betaald. Tijdens de ziekte van de werknemer heeft de werkgever het loon 100% doorbetaald, terwijl volgens de Horeca cao het loon in het eerste ziektejaar 95% bedraagt.
De werkgever wil dit te veel betaalde loon verrekenen. De werknemer is het hier niet meer eens. De kantonrechter is van oordeel dat weliswaar voor de werknemer de regeling in de Horeca cao kenbaar was, maar dat voor hem niet in één oogopslag duidelijk is geweest dat door hiervan af te wijken te veel loon aan hem werd uitbetaald.
Bevoegdheid maar geen verplichting
De werkgever heeft namelijk op grond van de Horeca cao de bevoegdheid en niet de verplichting om het loon gedurende het eerste ziektejaar terug te brengen naar 95% en de werkgever heeft tijdens eerdere periodes van ziekte ook geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Dit is door de werkgever niet weersproken. Omdat voor de werknemer in de periode juni tot en met december 2022 onvoldoende kenbaar was dat sprake was van een vergissing, mag het bedrag van € 319,04 niet door de werkgever worden verrekend.
Kleding/reinigingstoeslag mag worden verrekend
De werkgever stelt dat hij in 2022, 2023 en 2024 ten onrechte kleding/reinigingstoeslagen aan de werknemer heeft betaald. De werknemer was immers ziek in die periode.
De werknemer betwist niet dat dit ten onrechte aan hem is uitbetaald, maar stelt met een beroep op goed werkgeverschap dat dit niet meer verrekend mag worden. De kantonrechter volgt de werknemer hierin niet.
In één oogopslag zichtbaar
Hoewel ook hier geldt dat begrijpelijk is dat gedurende de ziekte van de werknemer zijn hoofd niet stond naar het controleren van zijn loonstroken, gaat het er bij de beoordeling om of het op de loonstroken in één oogopslag zichtbaar was dat een bedrag ten onrechte werd uitbetaald.
Naar het oordeel van de kantonrechter is dat ten aanzien van de toeslag het geval wanneer sprake is van langere periodes van ziekte. De door de werkgever ten onrechte betaalde nettobedragen van € 96,72 in 2022, € 193,44 in 2023 en € 96,72 in 2024 mogen door de werkgever worden verrekend met de bedragen die de werkgever nog aan de werknemer verschuldigd is.
De werkgever mag een totaalbedrag van € 2.246,88 netto verrekenen met de nog aan de werknemer verschuldigde bedragen.
In de beslissing wordt de verrekening deels direct toegepast, in die zin dat de bedragen van € 442,27 aan nettoloon en € 378,60 netto aan reiskostenvergoeding op het te verrekenen bedrag van € 2.246,88 in mindering worden gebracht. Het resterende bedrag van € 1.426,01 netto moet nog door partijen worden verrekend met het door de werkgever aan de werknemer resterende brutobedrag.
Wettelijke verhoging over te laat betaalde loon: 20%
Over het na verrekening resterende bedrag moet de werkgever een wettelijke verhoging van 20% betalen. De kantonrechter komt tot een matiging van de gevorderde wettelijke verhoging van 50% naar 20%, omdat het niet betaalde bedrag hoofdzakelijk bestaat uit de dertiende maand(en) en dit niet een hoofdbestanddeel van het loon betreft.
Wettelijke rente toegewezen
De gevorderde wettelijke rente over het na verrekening resterende bedrag aan dertiende maand wordt toegewezen vanaf de respectievelijke vervaldata. De wettelijke rente over de wettelijke verhoging wordt toegewezen vanaf de dagvaarding van 23 augustus 2024.
Buitengerechtelijke incassokosten toegewezen
De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten wordt gedeeltelijk toegewezen. de werknemer heeft voldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
De werknemer heeft de buitengerechtelijke incassokosten berekend over het gevorderde loon, reiskosten en dertiende maanden en komt daarmee uit op een bedrag van € 846,42. Volgens de werkgever klopt deze berekening. Omdat in dit vonnis het beroep op verrekening deels slaagt, moet hiermee rekening worden gehouden in de berekening van de vergoeding. De kantonrechter wijst een bedrag van € 734,08 toe.
Deugdelijke bruto/netto specificaties verstrekken
De vordering van de werknemer om de werkgever te veroordelen om deugdelijke bruto/netto specificaties aan hem te verstrekken en de loonaangifte te corrigeren op straffe van een dwangsom is niet door de werkgever weersproken en wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Werkgever veroordeeld in de proceskosten
De werkgever heeft grotendeels ongelijk gekregen. Hij wordt daarom in de proceskosten (inclusief de nakosten) veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter veroordeelt de werkgever onder meer om aan de werknemer te betalen: het bedrag van € 8.607,56 bruto aan dertiende maand over de jaren 2021 tot en met 2023 minus € 1.426,01 (verrekening), te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast moet de werkgever de wettelijke verhoging van 20% over € 8.607,56 bruto minus € 1.426,01 netto betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 12 februari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:689