Het verval van de aanspraak op de uitbetaling van vakantiedagen is niet in strijd met artikel 7 Richtlijn 2003/88/EG.
Wat is de situatie?
De werkneemster was per 1 juli 2017 boventallig is verklaard en op grond van de cao is vrijgesteld van werkzaamheden met behoud van loon. Pas twee jaar later wordt er een einde aan de het dienstverband gemaakt. De werkneemster claimt uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen.
De vrouw geeft aan dat zij bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog 55 vakantiedagen openstonden. Zij heeft aangevoerd dat zij redelijkerwijs niet in staat is geweest gedurende de periode van 1 juli 2017 tot 1 juli 2019 vakantie op te nemen, zodat de werkgever de niet genoten vakantiedagen aan haar moet betalen.
De werkgever heeft verweer gevoerd tegen de vordering.
Tussen partijen is niet in geschil dat het aantal niet genoten wettelijke vakantiedagen bij het einde van de arbeidsovereenkomst 55 bedraagt. De vraag is of werkneemster recht heeft op uitbetaling van deze dagen of dat de aanspraak op deze dagen is vervallen.
Aanspraak op vakantiedagen
In artikel 7:640a BW is bepaald dat de aanspraak op de wettelijke vakantiedagen vervalt zes maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin deze aanspraak is verworven, tenzij de werknemer tot aan dat tijdstip redelijkerwijs niet in staat is geweest vakantie op te nemen.
Arbeidstijdenrichtlijn
Dit artikel is met ingang van 1 januari 2012 in de wet opgenomen naar aanleiding van het arrest Schultz/Hoff. In dat arrest heeft het Europese Hof van Justitie geoordeeld dat artikel 7 van de Arbeidstijdenrichtlijn (Richtlijn 2003/88/EG) in de weg staat aan nationale wettelijke regelingen op grond waarvan bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen financiële vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen uitbetaald worden aan een werknemer die niet in de mogelijkheid was om alle jaarlijkse vakantierechten voor het einde van de arbeidsovereenkomst op te nemen, omdat hij met ziekteverlof was.
Arrest: geen nuttig effect
In het arrest Maschek/Magistratsdirektion der Stadt Wien heeft het Europese Hof van Justitie overwogen dat dit anders is als het gaat om een periode waarin vakantie geen nuttig effect heeft, omdat het in dat geval niet nodig is om de werknemer de gelegenheid te geven om uit te rusten en te beschikken over een periode van ontspanning en vrije tijd. Een dergelijke periode doet zich, zo volgt uit de uitspraak, voor als een werknemer zich niet naar de arbeidsplaats mag begeven en het loon wordt doorbetaald.
Arresten: informatieplicht
Uit de arresten Max Planck/Shimizu en Kreuziger/Land Berlin volgt dat als de werkgever de werknemer niet daadwerkelijk in staat heeft gesteld de vakantiedagen op te nemen door de werknemer daarover en over de gevolgen van het niet opnemen te informeren, de aanspraak op vakantiedagen niet kan vervallen.
Arrest: dwingend karakter
Ten slotte volgt uit het arrest Max Planck/Shimizu dat het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon als wezenlijk beginsel van de Europese Unie een dwingend karakter heeft en voor alle werknemers is vastgelegd in artikel 31 lid 2 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Betaald verlof
De werkgever heeft de werkneemster meegedeeld dat haar functie met ingang van 1 juli 2017 is komen te vervallen en dat zij boventallig is verklaard. In dat verband is aan haar met ingang van 1 juli 2017 bijzonder verlof verleend met behoud van loon. Daarbij heeft de werkgever meegedeeld dat er geen werkplek meer voor haar beschikbaar was, dat zij niet meer op de werkplek mocht verschijnen, geen account meer had om op het netwerk van de werkgever in te loggen en dat zij de sleutels van de organisatie per 1 juli 2017 moest inleveren.
Geen nuttig effect
Deze periode waarin de werkneemster betaald verlof genoot op grond van de cao, is volgens de kantonrechter aan te merken als een periode waarin vakantie geen nuttig effect heeft, een en ander zoals in het hiervoor genoemde arrest Maschek/Magistratsdirektion der Stadt Wien is bedoeld. Dit leidt ertoe dat het verval van de aanspraak op de uitbetaling van vakantiedagen niet in strijd is met artikel 7 van de Richtlijn.
Situatief arbeidsongeschikt
De vrouw heeft echter aangevoerd dat zij in de periode van oktober 2017 tot en met april 2019 arbeidsongeschikt is geweest, waardoor zij niet in staat is geweest vakantie op te nemen met als gevolg dat het vervallen van haar aanspraak op vakantiedagen wel in strijd zou komen met artikel 7 van de Richtlijn.
Zij heeft echter de gemotiveerde betwisting van de werkgever dat deze arbeidsongeschiktheid de gehele periode situatief is geweest (ziekgemeld, maar medisch niet ziek), niet weerlegd, zodat ervan uitgegaan moet worden dat de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster louter situatief is geweest.
Informatieplicht
De werkneemster heeft aangevoerd dat de werkgever haar niet heeft geïnformeerd over haar nog openstaande vakantiedagen en het verval van haar aanspraken, met als gevolg dat zij redelijkerwijs niet in staat is geweest vakantie op te nemen. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
Het Europese Hof van Justitie heeft de informatieplicht door de werkgever voorgeschreven, onder meer omdat de verantwoordelijkheid om jaarlijks vakantie op te nemen niet alleen op de werknemer moet rusten. Als dat wel het geval zou zijn, zou een werknemer afstand kunnen doen van vakantierust, wat onverenigbaar is met de doelstellingen van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon.
Omdat de periode waarover de vrouw aanspraak maakt op betaling van niet-genoten vakantiedagen is aan te merken als een periode waarin vakantie geen nuttig effect heeft, rustte de uit het Max Planck/Shimizu aan de werkgever opgelegde informatieverplichting volgens de kantonrechter niet op de werkgever..
Aanspraak vervallen
De aanspraak van de werkneemster op de niet-genoten vakantiedagen is vervallen. De vrouw heeft – anders dan dat zij arbeidsongeschikt is geweest – geen andere feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat zij redelijkerwijs niet in staat is geweest vakantie op te nemen.
De kantonrechter wijst de vordering van de vrouw af. De werkgever hoeft de vakantiedagen niet uit te betalen.
Uitspraak Rechtbank Gelderland, 26 februari 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:1361