
De werknemer is sinds 2 oktober 2023 bij de werkgever in dienst in de functie van Algemeen Schoonmaker. Hij was laatst werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, van rechtswege eindigend op 2 april 2025. Vanaf 12 februari 2025 is de werknemer niet meer opgeroepen om werkzaamheden voor de werkgever te verrichten.
De werknemer eist om de werkgever onder meer te veroordelen om de werknemer te laten oproepen voor het verrichten van arbeid, een en ander op straffe van een dwangsom als de werkgever niet aan deze veroordeling voldoet. Daarnaast maakt de werknemer aanspraak op achterstallig loon.
Geen werk en inkomen voorhanden
De werkgever heeft naar voren gebracht dat hij vanwege het opzeggen van de opdracht door zijn enige opdrachtgever geen werk en inkomen meer voorhanden heeft. Als gevolg daarvan was de werkgever dan ook genoodzaakt om het dienstverband met de werknemer en zijn overige werknemers vanwege bedrijfseconomische omstandigheden te beëindigen. Daarbij komt dat de werkgever sinds 11 oktober 2024 in voorarrest verblijft in Ierland. De werkgever wijst er daarnaast op dat er over de maanden januari en februari 2025 wel loonbetalingen zijn gedaan. Daarbij is een deel van het loon verrekend met een eerder door de werkgever aan de werknemer verstrekte lening.
Einde arbeidsovereenkomst op 2 april 2025
Omdat de kantonrechter niet is gebleken dat de arbeidsovereenkomst door de werkgever per een eerdere datum rechtsgeldig is beëindigd, is 2 april 2025 naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dan ook de datum waarop de arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen.
Gesteld noch gebleken is dat de werknemer schriftelijk heeft ingestemd met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast geldt dat voor zover van een gegeven ontslag op staande voet al sprake is geweest, hetgeen de werkgever uitdrukkelijk heeft betwist en de kantonrechter ook niet is gebleken, dit gegeven ontslag c.q. de gedane opzegging vernietigbaar is.
Daarnaast geldt dat voor zover de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werknemer heeft willen beëindigen vanwege bedrijfseconomische omstandigheden, hij daartoe een verzoek had behoren in te dienen bij het UWV. De werkgever heeft ter zitting aangegeven dat een dergelijk verzoek niet is ingediend bij het UWV. Hij heeft dus ook geen toestemming van het UWV voor de beëindiging van het dienstverband verkregen.
Tot slot geldt dat de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst kan ontbinden als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Gesteld noch gebleken is dat de werkgever zo’n verzoek bij de kantonrechter heeft ingediend, zodat de arbeidsovereenkomst ook niet via deze weg per een eerdere datum dan 2 april 2025 tot een einde is gekomen.
Vordering tot wedertewerkstelling afgewezen
De werknemer heeft geëist om de werkgever te bevelen en te veroordelen om de werknemer te laten oproepen voor het verrichten van arbeid. Hoewel het dienstverband ten tijde van de indiening van deze eis nog bestond, is vastgesteld dat het dienstverband inmiddels per 2 april 2025 is geëindigd door het verstrijken van de tijd waarvoor deze is aangegaan. Een grondslag voor toewijzing van de geëiste wedertewerkstelling ontbreekt nu dan ook. Dit verzoek van de werknemer wijst de kantonrechter dus af.
Achterstallig loon betalen
Omdat hiervoor is vastgesteld dat het dienstverband pas per 2 april 2025 tot een einde is gekomen, is de werkgever naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter gehouden tot en met 1 april 2025 het loon aan de werknemer te voldoen. De door de werkgever genoemde omstandigheden, hoe vervelend ook, komen voor zijn eigen rekening en risico en ontslaan hem niet van zijn loondoorbetalingsverplichting jegens de werknemer.
Hoogte loon o.b.v. 38 uur per week
Voor wat betreft de hoogte van het achterstallige loon gaat de kantonrechter uit van het loon van € 2.504,30 bruto per maand (te vermeerderen met 8% vakantietoeslag) bij een arbeidsduur van 38 uur per week.
De werkgever heeft er weliswaar op gewezen dat er verschillende arbeidsovereenkomsten in omloop zijn (waarvan één met een arbeidsduur van 26 uur per week en één met een arbeidsduur van 40 uur per week) maar voldoende is komen vast te staan dat de werknemer feitelijk gemiddeld wel 38 uur per week werkte. Dit volgt namelijk uit de stellingen van de werknemer en de overgelegde loonspecificaties, die door de werkgever niet, althans onvoldoende gemotiveerd, zijn weersproken.
Door de werkgever is ter zitting bovendien bevestigd dat het op de loonspecificatie van januari 2025 vermeld staande ‘basisloon’ van € 2.504,30 bruto behoort bij een arbeidsduur van 38 uur per week.
Loon over januari 2025 al volledig betaald
De werknemer heeft gesteld dat hij over de maand januari 2025 een bedrag van € 300,- netto te weinig aan loon heeft ontvangen. Deze stelling is, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de werkgever, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan. Dit deel van de loonvordering van de werknemer wordt dan ook afgewezen.
In dit kader wordt er in de eerste plaats op gewezen dat de gemachtigde van de werknemer ter zitting desgevraagd heeft gesteld dat deze vordering is gebaseerd op de omstandigheid dat het op de loonspecificatie vermeld staande bedrag aan uit te betalen nettoloon volgens hem niet overeenkomt met het loon dat de werknemer voor die maand op zijn bankrekening gestort heeft gekregen. Deze stelling is door de werknemer echter niet onderbouwd.
Daarbij komt dat nadat door de kantonrechter ter zitting is geconstateerd dat het volgens de loonspecificatie uit te betalen bedrag van € 1.516,92 netto wel correspondeert met het bedrag dat volgens het door de werkgever overgelegde bankafschrift op 29 januari 2025 aan de werknemer is betaald, door de gemachtigde van de werknemer is bevestigd dat er dan waarschijnlijk wel correct is afgerekend over de maand januari 2025.
Lening verrekend met loonbetaling januari
In de tweede plaats geldt dat uit de loonspecificatie van januari 2025 volgt dat de werkgever een bedrag van € 900 aan een eerder verstrekte lening heeft verrekend met het uit te betalen loon over de maand januari 2025. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is voldoende komen vast te staan dat de werkgever op 13 juni 2024 aan de werknemer een lening van € 4.475 heeft verstrekt en dat de werkgever het restant van dit bedrag mocht verrekenen met de loonbetaling van januari 2025.
De werknemer heeft weliswaar gesteld dat de verstrekte lening al was afbetaald, maar dit is volgens de kantonrechter op basis van de door partijen overgelegde stukken niet komen vast te staan.
In dit kader is van belang dat de werkgever erop heeft gewezen dat er in het verleden meerdere leningen aan de werknemer zijn verstrekt en dat uit de door de werknemer overgelegde betalingsbewijzen niet volgt dat deze betalingen betrekking hebben op de afbetaling van de lening van € 4.475.
Uit een door de werkgever overgelegde schermprint van een tussen de werknemer en de partner van de werkgever gevoerd Whatsapp-gesprek volgt namelijk dat de werknemer op 29 oktober 2024 erkent nog een bedrag van € 1.975 aan de werkgever verschuldigd te zijn, terwijl de betalingen op de door de werknemer overgelegde betalingsbewijzen allen dateren van vóór die datum. Bij de door de werknemer gedane betalingen ontbreekt bovendien een betalingskenmerk/omschrijving. Onduidelijk is dan ook waar deze betalingen op hebben gezien.
Nog loon verschuldigd over februari t/m 1 april 2025
De werkgever is over de periode februari 2025 tot en met 1 april 2025 loon aan de werknemer verschuldigd omdat de arbeidsovereenkomst tot aan die datum heeft bestaan.
Uit de loonspecificatie over de maand februari 2025 alsook het door de werkgever overgelegde bankafschrift, volgt weliswaar dat de werkgever op 28 februari 2025 reeds een bedrag van € 1.222,95 aan de werknemer heeft uitbetaald, maar dit bedrag is uitbetaald voor een door de werkgever opgemaakte eindafrekening.
Verrekenen met nog uit te betalen bedragen
De werkgever is dan ook gehouden het loon over de periode februari 2025 tot en met 1 april 2025 alsnog aan de werknemer te betalen, waarna een nieuwe eindafrekening moet worden opgemaakt. Daarbij mag de werkgever het al betaalde bedrag van € 1.222,95 vanzelfsprekend verrekenen met de door hem nog uit te betalen bedragen. De ontvangst van dit bedrag is door de werknemer namelijk niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat de werknemer dit bedrag heeft ontvangen.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
De gevorderde wettelijke verhoging over het achterstallige loon tot en met 1 april 2025 wordt toegewezen, zij het dat de kantonrechter in de omstandigheden aanleiding ziet om deze (overeenkomstig het verzoek van de werkgever) te matigen tot 15%. Van daadwerkelijke betalingsonwil vanuit de werkgever is de kantonrechter namelijk niet gebleken.
De gevorderde wettelijke rente over het achterstallige loon tot en met 1 april 2025 en de wettelijke verhoging wordt als onweersproken toegewezen.
(Gecorrigeerde) loonspecificaties verstrekken
De werkgever is verplicht een werknemer een schriftelijke specificatie van het uitbetaalde loon te verstrekken. De eis tot het overleggen van (gecorrigeerde) loonspecificaties over de maand februari 2025 tot datum einde dienstverband is dan ook toewijsbaar. De daaraan verbonden dwangsom wordt gematigd tot € 100 per dag en gemaximeerd tot een bedrag van € 2.000.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 6 mei 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:5548