
De werknemer stelt nog bedragen tegoed te hebben van werkgever. De werkgever stelt teveel te hebben betaald. De kantonrechter legt de vaststellingsovereenkomst uit, zoals door werkgever geïnterpreteerd.
Wat zegt de werknemer?
De werknemer stelt dat uit de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst volgt dat de werkgever, naast een transitievergoeding van € 8.500 bruto, ook nog loon, vakantietoeslag en opgebouwde en niet-genoten vakantiedagen had moeten betalen.
De werkgever heeft, naast de transitievergoeding, alleen een bedrag van € 1.318 netto aan de werknemer betaald. De werkgever ging er dus ook vanuit dat er nog een bedrag moet worden betaald. Hij heeft, mede gelet op de overgelegde loonstroken, echter te weinig betaald, zodat de werkgever nog een bedrag moet nabetalen.
Daarnaast heeft de werkgever het verkeerde belastingtarief gehanteerd. Nu de werkgever niet tot betaling overgaat, is hij wettelijke verhoging, rente en kosten verschuldigd geworden. Verder moet de werkgever deugdelijke salarisspecificaties overleggen met betrekking tot voornoemde bedragen.
Wat zegt de werkgever?
De werkgever voert aan dat uit de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst volgt dat het bedrag van € 8.500 bruto een all-in bedrag is, zodat van hem geen nabetaling meer kan worden verwacht. Hier ging de gemachtigde van de werknemer in de correspondentie voorafgaande aan deze procedure ook vanuit.
Het door de werkgever gehanteerde belastingtarief is juist. Bovendien kan de werknemer nog belasting terugvragen als dit niet het geval is. De werkgever heeft dus niet onrechtmatig gehandeld jegens de werknemer. Het bedrag van € 1.318 netto is ten onrechte betaald, zodat de werknemer dit terug moet betalen.
Bedrag van € 8.500 bruto
De vraag die de kantonrechter voorligt is hoe de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst moet worden uitgelegd.
In artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst wordt opgesomd op welke bedragen de werknemer nog recht heeft. Het gaat om loon inclusief emolumenten van 27 januari 2024 tot 1 april 2024, vakantiebijslag over de periode 1 juni 2023 tot 1 april 2024, opgebouwde en niet-opgenomen vakantiedagen en een transitievergoeding. Vervolgens wordt één bedrag genoemd (het bedrag van € 8.500 bruto).
Tot slot is in artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst opgenomen dat de werkgever een beëindigingsvergoeding moet betalen en op welk moment hij die moet betalen, waarbij alle hiervoor genoemde looncomponenten niet meer afzonderlijk worden genoemd.
Het gebruik van het begrip beëindigingsvergoeding impliceert dat het om meer gaat dan alleen de transitievergoeding, zodat ook andere componenten in die vergoeding besloten kunnen liggen. Verder wordt in artikel 4 en 5 maar één bedrag genoemd, zodat het voor de hand ligt dat het bedrag van € 8.500 bruto het volledige bedrag aan (all-in) beëindigingsvergoeding is.
All-in beëindigingsvergoeding
Zo niet, dan had het voor de hand gelegen dat in artikel 5 nogmaals een totaalbedrag zou zijn genoemd, waarin alle componenten waren opgenomen. Op grond van de grammaticale uitleg komt de kantonrechter aan een all-in beëindigingsvergoeding van € 8.500 bruto.
In lijn met deze uitleg is het feit dat – zoals de werkgever en zijn gemachtigde tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard – in de onderhandelingen op de gang alleen gesproken is over één totaalbedrag. Hier lijkt de werknemer bij aan te sluiten, nu hij stelt dat gedurende de onderhandelingen een berekening is gemaakt, waar de vakantiebijslag bijkwam en dit voor de werkgever te hoog was, zodat een lager bedrag is gekozen. Dat bedrag zou uit de diverse onderdelen bestaan, aldus de werknemer.
Ook als rekenkundig wordt gekeken naar wat is opgenomen in de vaststellingsovereenkomst ligt het voor de hand dat het bedrag van € 8.500 bruto een all-in bedrag is. De door de werkgever volgens de wet verschuldigde transitievergoeding zou immers rond de € 2.500 bruto uitkomen. Daarbij zou, gelet op de vordering in de onderhavige zaak, het volledig bedrag aan overige componenten het nu gevorderde bedrag zijn, zodat wordt uitgekomen op een totaalbedrag van ongeveer € 9.500.
Hoger bedrag
Hierbij moet wel worden opgemerkt dat in deze zaak de werknemer uit gaat van een hoger maandsalaris (€ 2.132,22 bruto in plaats van € 2.023,06 bruto), een hoger bedrag aan vakantie-uren (€ 292,47 bruto in plaats van € 183,26 bruto) en daardoor ook een hoger bedrag aan vakantietoeslag dan waarvan hij ten tijde van het sluiten de vaststellingsovereenkomst uitging. Verder zou de uitleg van de werknemer betekenen dat er een transitievergoeding van meer dan drie keer de transitievergoeding is overeengekomen. Dit lijkt onwaarschijnlijk.
Eén beëindigingsvergoeding overeengekomen
Gelet op de grammaticale uitleg, de verklaringen van de werkgever, zijn gemachtigde en de werknemer over de onderhandelingen en de rekenkundige kijk is de overeenkomst niet anders uit te leggen dan dat één beëindigingsvergoeding van € 8.500 bruto is overeengekomen. Hier zijn de werknemer en zijn gemachtigde na de mondelinge behandeling in de eerdere procedure ook van uitgegaan, omdat op dat moment enkel een geschil was over het gehanteerde belastingtarief en er toen niet is gesproken over de hoogte van het totaalbedrag.
Omdat de kantonrechter de vaststellingsovereenkomst zo uitlegt dat er tussen partijen een all-in beëindigingsvergoeding is overeengekomen van € 8.500 bruto worden de vorderingen van de werknemer afgewezen.
De nabetaling van € 1.318 kan niet tot een ander oordeel leiden, nu dit bedrag is betaald nadat meerdere malen door de gemachtigde van de werknemer is verzocht en gesommeerd een herberekening te maken. Daarbij volgt uit het verschil in de betaling en de loonstrook uit dat dit bedrag niet in alle zorgvuldigheid is berekend/betaald.
De vordering wordt afgewezen. De betaling van € 1.318 is door de werkgever onverschuldigd gedaan, zodat de vordering in reconventie wordt toegewezen.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20 november 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:9052