De werknemer was naar aanleiding van de Oekraïne-oorlog naar Nederland afgereisd. De werknemer had geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Verblijfsrecht in Nederland en woonruimte onvoldoende om van duurzame band te spreken. Het beroep van de werknemer is gegrond.
In geschil is of de inspecteur toepassing van de 30%-regeling terecht heeft geweigerd. Meer specifiek is in geschil of de werknemer is aan te merken als ingekomen werknemer in de zin van artikel 10e, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het UBLB.
Motief verhuizing niet van doorslaggevende reden
De rechtbank stelt voorop dat voor de toepassing van de 30%-regeling niet van doorslaggevende betekenis is wat het motief is van de verhuizing naar Nederland. Sinds de invoering van het begrip extraterritoriale kosten is de definitie van ingekomen werknemer ongewijzigd gebleven.
Is sprake van een ingekomen werknemer?
Van een ingekomen werknemer is sprake als een werknemer (in de zin van de Wet LB) uit een ander land door een inhoudingsplichtige wordt aangeworven dan wel naar een inhoudingsplichtige wordt gezonden. In deze definitie ligt naar het oordeel van de rechtbank niet besloten dat moet worden getoetst wat het motief van de werknemer was.
Privéredenen spelen altijd mede een rol
De rechtbank neemt hierbij ook in overweging dat bij het aanvaarden van een dienstbetrekking door een werknemer altijd privéredenen mede een rol spelen, variërend van bijvoorbeeld het vluchten voor een oorlog tot het aanvaarden van een dienstbetrekking in een ander land omdat in het andere land betere arbeidsvoorwaarden worden geboden dan in het thuisland.
Was sprake van een ‘gezonden werknemer’?
De inspecteur beroept zich op het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI9816). Volgens de rechtbank is dat arrest in het onderhavige geval niet van toepassing omdat de feiten onvergelijkbaar zijn en het in dat geval ging om de vraag of sprake was van een ‘gezonden werknemer’.
De belanghebbende in het arrest van 26 juni 2009 bleef voor dezelfde werkgever werken, bleef zijn werkzaamheden voor het overgrote deel vanuit [stad buiten Nederland] verrichten en er was geen wijziging in zijn inhoudelijke werkzaamheden. Voor zijn dienstbetrekking was het niet noodzakelijk om te verhuizen, maar belanghebbende deed dat wel vanwege privéredenen. Met deze feitenconstellatie is geoordeeld dat geen sprake is van een ‘gezonden werknemer’.
In het onderhavige geval was de werknemer werkzaam bij een andere werkgever voordat hij werd aangeworven door de werkgever en is hij inhoudelijk andere werkzaamheden gaan verrichten. De rechtbank kent daarom aan dit arrest niet de betekenis toe die de inspecteur eraan toekent.
Woonplaats buiten Nederland?
Uit de arresten van de Hoge Raad van 28 april 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AW4064) en 24 oktober 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD3167) volgt dat de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of een werknemer uit een ander land is aangeworven, moet beoordelen of de werkgever met de werknemer een arbeidsovereenkomst is aangegaan op een moment waarop de werknemer zijn woonplaats buiten Nederland had en niet – anders dan in situaties als opleiding of stage – in Nederland werkzaam was.
Uit dit arrest volgt ook dat de vraag of een werknemer uit het buitenland is aangeworven, moet worden vastgesteld aan de hand van het woonplaatsbegrip van artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
Uit een ander land aangeworven?
Vaststaat dat de werknemer op 1 september 2022 een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met de werkgever. De rechtbank dient zodoende te beoordelen of de werknemer op 1 september 2022 zijn woonplaats in Nederland had. Als dat het geval is, is de werknemer niet ‘uit een ander land aangeworven’ in de zin van artikel 10e, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het UBLB. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Duurzame band van persoonlijke aard
Waar iemand woont wordt ingevolge artikel 4 van de AWR naar de omstandigheden beoordeeld. Daarbij moet acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt volgens de Hoge Raad in zijn arrest van 4 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP6285) erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en het desbetreffende land.
Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met een ander land, zodat voor een woonplaats in enig land niet noodzakelijk is dat het middelpunt van het maatschappelijke leven van betrokkene zich in dat land bevindt. Verder moet geen bijzondere betekenis worden toegekend aan bepaalde (categorieën van) omstandigheden, zoals iemands sociale of economische binding met een land.
Werknemer woonde op 1 september 2022 niet in Nederland
Volgens de rechtbank woonde de werknemer op 1 september 2022 niet in Nederland. De rechtbank heeft daarbij het volgende in overweging genomen. De werknemer is in maart 2022 naar Nederland gekomen vanwege de oorlog die in februari 2022 in Oekraïne is uitgebroken.
Geen intentie om langere tijd in NL te verblijven
De werknemer had niet de intentie om zich voor langere tijd te vestigen in Nederland. Dat blijkt uit het feit dat de werknemer zijn woning in Oekraïne aanhield, dat hij de kosten van die woning bleef betalen, dat hij een bankrekening in Oekraïne aanhield en dat zijn kinderen digitaal Oekraïens onderwijs bleven volgen in de jaren 2021/2022 en 2022/2023. Daarbij komt dat de werknemer in de periode van april 2022 tot en met augustus 2022 opvarende op een schip onder Liberiaanse vlag was.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de werknemer in die periode slechts incidenteel van het schip is geweest, hetgeen bovendien niet is betwist door de inspecteur. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat de werknemer op 1 september 2022 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had.
Tijdelijk verblijfsrecht
Ook heeft de rechtbank meegewogen dat de werknemer een tijdelijk verblijfsrecht had om in Nederland te verblijven. Weliswaar verhindert een tijdelijk verblijfsrecht het ontstaan van een duurzame band van persoonlijke aard met een land niet, maar het enkele verblijf met vooruitzicht op een aflopend verblijfsrecht, is onvoldoende om van een duurzame band te spreken. Dat wordt niet anders indien de betrokkene beschikt over een woonruimte in Nederland en gedurende het verblijf voldoet aan bepaalde verplichtingen die het verblijf in Nederland met zich brengt (vgl. gerechtshof Amsterdam 29 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4616).
Nog geen duurzame band van persoonlijke aard
In dit geval maken de feiten en omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank dat er op 1 september 2022 nog geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland is ontstaan. Dat de werknemer beschikte over een woning in het kader van zijn opvang in Nederland maakt dat niet anders. Bovendien is de inschrijving in de BRP te beschouwen als een verplichting die hoort bij het verblijf in Nederland op basis van de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming.
De inspecteur stelt nog dat de intentie van de werknemer om zich voor lange duur in Nederland te vestigen blijkt uit het feit dat de werknemer een arbeidsovereenkomst voor één jaar heeft gesloten. De rechtbank volgt de inspecteur niet in deze stelling. Dat de arbeidsovereenkomst voor een langere periode wordt gesloten is voor de hand liggend, aangezien het in de aard van een arbeidsovereenkomst ligt besloten dat deze in de regel niet voor heel korte duur wordt afgesloten.
Ingekomen werknemer
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de werknemer ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst met de werkgever niet in Nederland woonde. Dit betekent dat de werknemer kwalificeert als ingekomen werknemer in de zin van artikel 10e, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het UBLB. De 30%-regeling kan dus worden toegepast. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 17 juni 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:6877
Er is hoger beroep ingsteld door de Belastingdienst tegen deze uitspraak.
Wat staat in het Handboek Loonheffingen 2024?
In pararaaf 19.4.9 Vluchtelingen en de vergoeding van extraterritoriale kosten van het Handboek Loonheffingen 2024 staat nog het volgende:
” Een vluchteling, zoals iemand die Oekraïne vanwege de oorlog is ontvlucht, voldoet niet aan de voorwaarden voor het zijn van ingekomen werknemer.”
(bron: Marco Zimmerman, specialist loonheffingen bij Forvis Mazars)