
Afrekening arbeidsovereenkomst. Heeft de werkgever onredelijk gehandeld door bedragen te verrekenen aan het einde van de arbeidsovereenkomst? De kantonrechter vindt van niet, omdat de werknemer daarvan op de hoogte was.
Wat speelt er in deze zaak?
De werknemer is op 2016 in dienst getreden bij de werkgever en is op 31 december 2021 uit dienst getreden. Op 27 januari 2022 heeft de accountant van de werkgever de werknemer zijn eindafrekening toegestuurd. Hierop is een bedrag van € 3.337,82 ingehouden wegens de aanpassing van de te hanteren loonheffingskorting.
De werknemer is naar de rechter gestapt. Hij stelt dat het bedrag van € 3.337,82 netto als ten onrechte is ingehouden op de eindafrekening.
Te veel toegekende loonheffingskorting
Tussen partijen staat vast dat de werkgever te veel loonheffingskorting had toegekend aan de werknemer over 2018, zodat de werkgever de te veel toegekende loonheffingskorting onverschuldigd aan de werknemer heeft betaald.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat als hoofdregel geldt dat onverschuldigd betaalde bedragen door een werkgever kunnen worden teruggevorderd. Dit kan anders zijn als goed werkgeverschap en/of de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen terugvordering. Bij de beoordeling of van een dergelijke uitzondering sprake is, speelt mee of kenbaar was voor de werknemer dat teveel is betaald, waarbij een rol kan spelen hoe de werkgever heeft gehandeld.
Tussen partijen staat vast dat de werknemer in 2019 zelf heeft geconstateerd dat te veel loonheffingskorting was toegekend. Ook staat vast dat hierover overleg is geweest tussen partijen en dat de werkgever het toen heeft gecorrigeerd, met toezending van een nieuwe jaaropgave aan de werknemer. Vanuit beide partijen is er toen geen initiatief gekomen om tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag te komen tot het moment dat de werkgever de eindafrekening van het dienstverband van de werknemer opstelde.
Werknemer wist dat hij moest terugbetalen
Of de werkgever daarmee onredelijk heeft gehandeld ten opzichte van de werknemer is naar het oordeel van de kantonrechter van belang dat de werknemer al vanaf medio 2019 ervan op de hoogte was dat hij teveel betaald had gekregen en dat hij op enig moment een bedrag terug zou moeten betalen. De werknemer stelt dat hij niet wist welk bedrag dit was, maar heeft niet onderbouwd dat op zijn tweede jaaropgave ook een verkeerd bedrag aan loonheffingskorting stond vermeld. Bovendien was hij zelf degene die de fout had ontdekt en heeft hij het juiste bedrag in die periode laten uitrekenen/uitgerekend.
Volgens de kantonrechter was dan ook voldoende kenbaar voor de werknemer dat en welk bedrag hij moest terugbetalen. Verder staat tussen partijen vast dat de werkgever meteen op de melding van de klacht heeft gehandeld door dit te rectificeren. Het is vervolgens beide partijen aan te rekenen dat zij geen afspraken hebben gemaakt over de terugbetaling van het bedrag. Zij hebben immers beide stilgezeten.
Niet in strijd met goed werkgeverschap
Al met al leidt het voorgaande er naar het oordeel van de kantonrechter toe dat het handelen van de werkgever, het verrekenen van dit bedrag op de eindafrekening, niet in strijd is met het goed werkgeverschap of de redelijkheid en billijkheid.
Uitspraak hof niet vergelijkbaar met deze zaak
Voor de volledigheid overweegt de kantonrechter dat de door de werknemer aangehaalde uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (te vinden onder ECLI:NL:GHSHE:2014:1727) niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak, omdat het in deze zaak gaat om één betaling en de werkgever daar direct op heeft gehandeld. In de zaak bij het hof ging het om structureel onterecht gedane betalingen waar diverse jaren geen gevolg aan was gegeven en de werknemer niet eens op was aangesproken.
Dit onderdeel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
Onbetaald gelaten loon
Tussen partijen staat vast dat de werknemer de afspraken met de gemeente heeft gemaakt en de werkgever daar niet bij betrokken was. Ook staat vast dat de gemeente niet wilde dat de werknemer rechtstreeks aan haar declareerde, zodat de betaling van de uiteindelijk vergoeding via de werkgever is gaan lopen. Tot slot staat vast dat met de gemeente is afgesproken dat de werkgever voor iedere markt € 170 mocht declareren voor de door de marktmanagers uitgevoerde werkzaamheden.
De kantonrechter overweegt dat de werknemer voldoende heeft onderbouwd hoe en tussen wie de afspraak met de gemeente tot stand is gekomen. Hij heeft vervolgens niet onderbouwd wat er tussen hem en de werkgever over die bedragen is afgesproken.
Werkzaamheden verloond via werkgever
Ter mondelinge behandeling was er tussen hem en zijn gemachtigde een verschil van mening over de vraag of hij de werkzaamheden als werknemer van de werkgever uitvoerde of als opdrachtnemer. Wat daar ook van zij, op basis van de stukken (en de grondslag van de vordering) zijn de werkzaamheden altijd verloond via de werkgever, zodat deze hem heeft behandeld als werknemer. Dit kon ook niet anders, want de werknemer was al bij de werkgever in dienst en had bovendien geen mogelijkheid om als zelfstandige te factureren. Hierover heeft de werknemer ook nooit geklaagd.
Werkgeverslasten dragen
Het voorgaande leidt ertoe dat de werkgever verplicht was de werkgeverslasten ten behoeve van de werknemer te dragen, zodat, als met de werkgever was afgesproken dat de werknemer € 75 bruto per uur zou ontvangen, de werkgever een substantieel hoger bedrag per uur zou moeten betalen dan hij aan de gemeente kon declareren. Dat dit is afgesproken tussen partijen wordt door de werknemer niet onderbouwd.
Bovendien stelt hij zelf dat het zijn bedoeling was dat zowel hij als de werkgever een bedrag zouden overhouden aan zijn werkzaamheden in opdracht van de gemeente, zodat het niet waarschijnlijk is dat tussen partijen is afgesproken dat hij € 75 bruto per uur zou ontvangen.
Het voorgaande leidt ertoe dat ook dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31 juli 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6857