Een werknemer is op 1 juni 2006 werkzaam bij de gemeente. In november 2020 voert zij gesprekken bij de gemeente over de toekomst van haar dienstverband bij de gemeente. Op 2 maart 2021 beëindigen de werknemer en de gemeente de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden met ingang van 1 mei 2021 en leggen dat vast in een schriftelijke overeenkomst. De VSO bepaalt dat de werknemer direct aansluitend op kosten van de gemeente voor 15 maanden in dienst treedt bij een derde. In artikel 8 van de VSO staat dat de werknemer aan het eind van dit mobiliteitsdienstverband bij ABGL recht heeft op een transitievergoeding. De werknemer ontvangt de transitievergoeding op basis van (alleen) haar arbeidsverleden bij ABGL.
De werknemer is het daar niet mee eens en verzoekt de kantonrechter de gemeente te veroordelen tot het betalen van de volledige nakoming van de VSO van de volledige transitievergoeding, inclusief de 15 dienstjaren bij de gemeente, van bruto € 32.610,-. Tevens verzoekt de werknemer de kantonrechter om haar een deugdelijke bruto-netto specificatie van de transitievergoeding toe te zenden minus het al ontvangen bedrag met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
De kantonrechter wijst de vorderingen van de werknemer echter af. Daarna probeert de werknemer voor gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te bewerkstelligen dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen. Het hof is van oordeel dat de werknemer ‘er in gerechtvaardigd vertrouwen vanuit mocht gaan dat de transitievergoeding ook zag op haar arbeidsverleden bij de gemeente‘. Het hof legt daarbij een artikel in de VSO anders uit dan de kantonrechter.
Voorstellen bij uitdiensttreding werknemer
Bij de gesprekken over de toekomst van de werknemer bij de gemeente over de komende organisatieontwikkeling en de rol van de werknemer als teamleider doet de gemeente enkele voorstellen met betrekking tot de uitdiensttreding van de werknemer. In het eerste voorstel dient de werknemer haar ontslag in en treedt in dienst bij ABGL voor een periode van 11 maanden. Daarbij behoudt de werknemer haar huidige of daaraan gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden, inclusief ABP pensioenopbouw.
In het tweede voorstel komen de werknemer en de gemeente gezamenlijk tot een Vaststellingsovereenkomst waarbij de werknemer op korte termijn uit dienst treedt. Tot de uitdiensttredingsdatum zal de werknemer de functie van teamleider gebiedsteam blijven vervullen of de werknemer zal bovenformatief worden verklaard. Bij het laatste voorstel blijft de werknemer in dienst tot een nader vastgestelde datum en wordt zij vrijgesteld van werk. Ook in dit voorstel komen de werknemer en de gemeente tot een VSO.
Op 2 maart 2021 beëindigen de gemeente en de werknemer de arbeidsovereenkomst. De na de VSO voor de duur van 15 maanden gesloten arbeidsovereenkomst van de werknemer met ABGL is op 1 augustus 2022 van rechtswege geëindigd zonder dat de werknemer een andere betrekking had gevonden. De werknemer] heeft van ABGL een transitievergoeding ontvangen van bruto € 2.619,97 gebaseerd op de tijdsduur dat zij bij ABGL in dienst is geweest.
Geen toekenning transitievergoeding bij wederzijds goedvinden
Volgens de werknemer moet artikel 8 van de VSO zo worden uitgelegd dat ook haar arbeidsverleden bij de gemeente meetelt bij de berekening van de transitievergoeding. Volgens de gemeente is dat niet zo en staat in artikel 8 van de VSO niet meer of anders dan dat de werknemer aan het einde van de mobiliteitsovereenkomst recht heeft op een transitievergoeding zoals dat is geregeld in artikel 7:673 BW. Het hof stelt dat de kantonrechter terecht heeft opgemerkt, dat de wet geen transitievergoeding toekent bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Op grond van de wet telt het arbeidsverleden van de werknemer bij de gemeente niet mee voor de transitievergoeding. Dat wordt anders, volgens het hof, als partijen in artikel 8 VSO een regeling hebben getroffen in de door de werknemer bepleite zin.
Het hof overweegt dat uitleg van artikel 8 van de VSO niet alleen plaatsvindt op grond van een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. De uitleg is mede afhankelijk van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Louter taalkundig is uitleg gemeente verdedigbaar
Het hof vervolg dat uit de bewoordingen van artikel 8 van de VSO niet volgt dat de arbeidsduur van de werknemer bij de gemeente meetelt voor de berekening van de transitievergoeding: dat staat er niet. Louter taalkundig is de uitleg die de gemeente aan artikel 8 van de VSO geeft verdedigbaar. Het hof vraagt zich wel af waarom dit wettelijk recht van de werknemer tegenover ABGL is opgenomen in de door de gemeente met de werknemer gesloten VSO. Het hof deelt daarom niet de zienswijze van de gemeente dat de tekst van artikel 8 VSO niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is omdat het ook de suggestie in zich heeft dat de gemeente een transitievergoeding zal betalen.
Het hof is dan ook van oordeel dat artikel 8 van de VSO niet kan worden uitgelegd op grond van alleen de bewoordingen daarvan. Ook andere omstandigheden moeten bij de uitleg in aanmerking worden genomen. Daarbij denkt het hof aan de aard van de overeenkomst, de eventuele samenhang met andere bepalingen in de VSO, de considerans van de VSO en de schriftelijke communicatie tussen partijen over artikel 8 VSO voorafgaand aan het sluiten van de VSO.
Het hof stelt verder vast dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van de gemeente is beëindigd wat ook uitdrukkelijk is opgenomen in de considerans van de VSO. Ook het voorstel van de gemeente wijst in die richting. Daarin staat dat voor de werknemer vanwege aanstaande organisatieontwikkelingen geen passende noch passend te maken functies aanwezig zijn en dat de gemeente voorstellen gaat doen voor een uitdiensttreding van de werknemer. Alle gedane voorstellen van de gemeente gaan uit van beëindiging van het dienstverband.
Werknemer behoudt alle arbeidsvoorwaarden bij mobiliteitsverband
Zowel in de voorstellen van de gemeente als in de VSO zelf is uitdrukkelijk vermeld dat de werknemer alle arbeidsvoorwaarden behoudt als zij bij een derde als ABGL een mobiliteitsverband aangaat. In artikel 5 VSO is in dat verband vastgelegd dat de werknemer ook tijdens het dienstverband met ABGL eventuele uit de Cao Gemeenten volgende loonsverhogingen toegekend zal krijgen. Haar pensioenopbouw bij het ABP zal worden voortgezet en er is sprake is van onafgebroken diensttijd. Het hof komt tot geen andere conclusie dan dat de overgang van de werknemer van de gemeente naar ABGL geen gevolgen zou hebben voor haar aanspraken op arbeidsvoorwaarden.
Volgens het hof is een uit de wet volgende transitievergoeding weliswaar geen (overeengekomen) arbeidsvoorwaarde maar uit zowel het voorstel van de gemeente als de VSO moet worden afgeleid dat de gemeente die vergoeding wel als een aanspraak van de werknemer heeft behandeld. In alle van de drie varianten van de gemeente vermeldt het voorstel dat ‘de kosten van de transitievergoeding in rekening worden gebracht bij de gemeente en uitgekeerd worden bij uitdiensttreding’. Die bewoordingen wekken daardoor bepaald de indruk dat de werknemer, ongeacht welke variant tot uitdiensttreding zal leiden, dezelfde voor rekening van de gemeente komende transitievergoeding zal ontvangen.
Het hof is van oordeel dat de werknemer onder deze omstandigheden artikel 8 van de VSO over de transitievergoeding zo mocht begrijpen dat ook haar arbeidsverleden bij de gemeente meetelt voor de transitievergoeding. Zij hoefde er niet op bedacht te zijn dat de transitievergoeding alleen over de periode van haar mobiliteitsdienstverband bij ABGL van maximaal 15 maanden zou worden berekend.
Het hoger beroep slaagt. Het hof veroordeelt de gemeente om aan de werknemer € 29.000,03 bruto (€ 32.610,- minus € 2.619,97) aan transitievergoeding te betalen. Omdat de gemeente hoofdzakelijk in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof de gemeente tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de kantonrechter veroordelen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2024:4700