
De werknemer werkt op basis van een arbeidsovereenkomst bij de werkgever. Zij geeft aan vanaf 1 februari 2024 geen loon meer te hebben ontvangen, terwijl zij daar wel recht op heeft. Ze eist daarom dat de werkgever wordt veroordeeld om haar loon vanaf februari 2024 te betalen, met wettelijke verhoging, rente en buitengerechtelijke kosten.
Het grootste deel van de eis wordt toegewezen omdat dit niet onrechtmatig of ongegrond lijkt (artikel 139 Rv). De kantonrechter gaat hierna alleen in op het gedeelte van de eis dat gedeeltelijk wordt afgewezen.
Geen wettelijke verhoging over loon vanaf mei
De werkgever wordt in het kader van dit kort geding niet veroordeeld om de wettelijke verhoging te betalen over het loon vanaf mei 2024. Daarbij is van belang dat er terughoudend moet worden omgegaan met het toewijzen van een geldvordering in kort geding. Het is nog niet bekend of de werkgever het loon vanaf mei 2024 (tijdig) zal betalen en dus ook niet of hij wettelijke verhoging verschuldigd is.
Verder is onvoldoende duidelijk hoe hoog die eventuele verhoging zal zijn. Een rechter kan de wettelijke verhoging namelijk matigen (artikel 7:625 lid 1 BW). Daarbij kunnen alle omstandigheden worden betrokken. Het is voor de kantonrechter nu niet mogelijk om eventuele toekomstige omstandigheden mee te wegen.
Dwangsom gematigd en beperkt
De werknemer vraagt om de werkgever te veroordelen om de loonstroken vanaf april 2024 af te geven conform artikel 7:626 BW. Dat komt erop neer dat de werkgever deze uiterlijk de laatste dag van iedere maand moet afgeven (artikel 4 lid 1 arbeidsovereenkomst). De eis zal op die manier worden toegewezen.
De kantonrechter matigt en beperkt de geëiste dwangsom die is verbonden aan de veroordeling om loonstroken af te geven. Ze stelt de dwangsom vast op € 50 per dag, met een maximum van € 5.000. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever zo voldoende wordt geprikkeld om de loonstroken af te geven.
Beslissing
De kantonrechter veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen;
- € 9.150 bruto, aan achterstallig loon over de periode 1 februari 2024 tot en met 30 april 2024, met de wettelijke verhoging uit artikel 7:625 BW berekend daarover;
- € 3.050 bruto per maand vanaf 1 mei 2024 tot het moment dat het dienstverband rechtsgeldig is geëindigd;
- de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de dag dat volledig is betaald;
- € 832,50 aan buitengerechtelijke kosten.
Daarnaast veroordeelt de kantonrechter de werkgever:
- om binnen vijf dagen nadat dit vonnis is betekend deugdelijke salarisspecificaties over de maanden februari 2024 tot en met april 2024 af te geven, en daarna de salarisspecificaties van de daaropvolgende maanden dat het dienstverband voortduurt steeds uiterlijk op de laatste dag van de betreffende maand af te geven, op straffe van een dwangsom van € 50 per dag dat hij dit nalaat, met een maximum van € 5.000;
- in de proceskosten.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 3 juni 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:5034