Zelfstandigen krijgen straks recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering als ze door langdurige ziekte niet meer het minimumloon kunnen verdienen (WML). Door een nieuwe verplichte verzekering lopen zij minder financiële risico’s door ziekte.
Het wetsvoorstel basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (BAZ) van minister Van Gennip van SZW is op internetconsultatie.nl gepubliceerd. De einddatum van de consultatie is 23 juli 2024.
Een verplichte verzekering voor zelfstandigen tegen inkomensverlies bij arbeidsongeschiktheid kan via de publieke verzekering, of door een private verzekering af te sluiten die aan een aantal voorwaarden voldoet. Het wetsvoorstel zorgt er voor dat zelfstandigen ook inkomen hebben als zij arbeidsongeschikt raken. De verplichte verzekering voor zelfstandigen verkleint de verschillen tussen werknemers en zelfstandigen en tussen zelfstandigen onderling.
De BAZ komt voort uit een voorstel van de Stichting van de Arbeid. Het is een onderdeel van het arbeidsmarktpakket. Dit pakket moet zorgen voor een beter werkende arbeidsmarkt. Ook is het een afspraak uit het pensioenakkoord.
Wat staat er in de BAZ?
De BAZ is uitgewerkt aan de hand van drie uitgangspunten: betaalbaar, uitlegbaar en uitvoerbaar. De wet is als volgt vormgegeven:
- De nieuwe verzekering wordt verplicht voor alle zelfstandigen die voor de inkomstenbelasting ‘winst uit onderneming’ genieten.
- Zelfstandigen die een jaar ziek zijn geweest (de zogenoemde wachttijd), kunnen straks in aanmerking komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
- Zelfstandigen krijgen deze uitkering als zij niet meer in staat zijn om door ziekte het minimumloon te verdienen. Dat is anders dan bij de werknemersverzekering, waarbij er niet alleen wordt gekeken naar wat iemand nog kan maar ook gekeken wordt naar wat iemand eerder verdiende.
- De uitkering is 70% van de winst vóór arbeidsongeschiktheid, tot maximaal het minimumloon. De uitkering loopt tot de AOW-leeftijd.
- Zelfstandigen gaan ongeveer 6,5% van hun winst uit onderneming aan premie betalen, tot maximaal ongeveer € 195 per maand gebaseerd op het minimumloon van 2024. Daarmee is er een duidelijke koppeling tussen de betaalde premie en de hoogte van de uitkering. De premie is fiscaal aftrekbaar.
- Zelfstandigen die dit vangnet onvoldoende vinden, zich liever privaat verzekeren of al een arbeidsongeschiktheidsverzekering hadden, kunnen zich particulier blijven verzekeren: de zogenoemde opt-out. De private verzekering moet voldoen aan een aantal minimumvoorwaarden. Zo mag de hoogte van de uitkering bij arbeidsongeschiktheid niet lager zijn dan die van de publieke verzekering, moet de premie minimaal gelijk zijn aan die van de publieke verzekering en moet de verzekering lopen tot de AOW-leeftijd. Daarnaast komt er overgangsrecht voor bestaande verzekeringen.
Absoluut criterium voor arbeidsongeschiktheid
In dit wetsvoorstel kiest de regering voor een absoluut criterium voor arbeidsongeschiktheid: is de zelfstandige nog in staat om met arbeid ten minste het wettelijk minimumloon per maand te verdienen? Dit is een ander arbeidsongeschiktheidscriterium dan bij andere arbeidsongeschiktheidswetten wordt gehanteerd, in het bijzonder de Wet WIA.
In de Wet WIA geldt een relatief arbeidsongeschiktheidscriterium: iemands procentuele verlies aan verdiencapaciteit is leidend bij het beantwoorden van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is. Oftewel, hoeveel kan hij nog verdienen, ten opzichte van zijn inkomen genoten voor het intreden van de ziekte of gebrek?
Wachttijd van een jaar
De verzekerde zelfstandige kan aanspraak maken op een uitkering wanneer hij arbeidsongeschikt is en de wachttijd van 52 weken heeft doorlopen. Dat betekent dat de zelfstandige het eerste ziektejaar zelf financieel moet overbruggen.
Het wetsvoorstel is vooral van belang voor zelfstandigen die verplicht verzekerd worden voor arbeidsongeschiktheid. Het gaat om zelfstandigen die winst uit onderneming voor de inkomstenbelasting verdienen.
Vaststellen eerste ziektedag
Als de verzekerde zelfstandige wegens ziekte of gebrek zijn eigen werk niet meer kan verrichten en verwacht dat het ziektebeeld van langdurige aard is, kan hij dit melden bij UWV in de vorm van een ziekmelding. De zelfstandige heeft de mogelijkheid om zich ziek te melden, maar dit is geen vereiste. UWV stelt, binnen het kader van wat noodzakelijk is voor de uitvoering van dit wetsvoorstel en de uitvoering van de onderstaande omschrijving, vast welke informatie de zelfstandige bij de ziekmelding moet verstrekken.
De ziekmelding bevat ten minste de datum van de eerste ziektedag, die ook in het verleden kan liggen.
Binnen een termijn van dertien weken na ontvangst van de ziekmelding beslist UWV of de wachttijd is ingegaan, per welke datum de wachttijd is ingegaan en of de wachttijd op het moment van de beslissing nog loopt.
Samentellingsregeling
Als de zelfstandige hersteld is (gemeld) tijdens de wachttijd, maar binnen een periode van minder dan vier weken weer uitvalt door dezelfde of een andere ziekte en/of gebrek, dan wordt de wachttijd voortgezet. De wachttijd zal worden hervat vanaf het moment dat deze werd beëindigd.
Hoogte uitkering
Uitgangspunt van dit wetsvoorstel is dat er, om in aanmerking te komen voor een uitkering, sprake moet zijn van arbeidsongeschiktheid. De grondslag waarop de hoogte van de uitkering wordt gebaseerd is gerelateerd aan het (voorheen) feitelijk verdiende inkomen.
De uitkering wordt berekend op basis van de grondslag. De grondslag is gedefinieerd als de belastbare winst uit onderneming die de zelfstandige in het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid als zelfstandige gemiddeld per dag heeft genoten. Dit betekent, als voorbeeld, dat als een zelfstandige op 1 april 2032 ziek is geworden en 52 weken later (1 april 2033) als arbeidsongeschikt wordt beoordeeld, er wordt gekeken naar de belastbare winst uit het jaar 2031 (van 1 januari tot 31 december). Hierdoor wordt voorkomen dat de periode van ziekte na 1 april 2032, waarbij hoogstwaarschijnlijk minder winst is vergaard als gevolg van de ziekte of gebrek, gevolgen heeft voor de vaststelling van de hoogte van de uitkering.
Maximale uitkeringsgrondslag
De uitkeringsgrondslag is maximaal 142,86% van het WML op jaarbasis. Hiermee bedraagt een uitkering maximaal 100% van het WML. Voor deze maximering (en bijbehorend uitkeringspercentage) kiest de regering omdat dit aansluit bij de mate van bescherming die zij passend acht, en betaalbaarheid van de verzekering.
De uitkering bedraagt 70% van de (gemaximeerde) uitkeringsgrondslag.
Premie
De maximale premie (voor zelfstandigen met een winst uit onderneming gelijk aan of hoger dan het maximaal verzekerd inkomen van 142,86% van het WML) komt uit op ongeveer €195 per maand.
Bij een lagere winst wordt de te betalen premie per maand navenant minder. Aan de hand van realisatiegegevens wordt de raming elk jaar herijkt en ook zo het benodigde premiepercentage, bestaande uit de lastendekkende premie en de rentehobbel-opslag, van het aankomende jaar.