De werkgever moet alsnog het achterstallige loon aan de werkneemster voldoen. Dat oordeelt de kantonrechter.
Wat is de situatie?
De werkneemster is op 1 november 2020 in dienst getreden bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van 12 maanden. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg 2019-2021 van toepassing.
Vast staat dat de werkneemster zich op 8 september 2021 heeft ziekgemeld. Op grond van artikel 8.1 lid 2 van de cao heeft de werkneemster bij ziekte in het eerste jaar recht op doorbetaling van 100% van haar loon. Niet in geschil is dat de werkgever over de periode van 1 september 2021 tot en met het einde van de arbeidsovereenkomst op 8 oktober 2021 te weinig loon aan de werkneemster heeft betaald.
Loonopschorting
Uit de gevoerde correspondentie volgt dat de werkgever de loonbetaling tot het einde van het dienstverband heeft opgeschort, waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat de werkneemster haar verplichtingen in het kader van haar re-integratie niet zou zijn nagekomen. De kantonrechter volgt de werkgever niet in die stelling.
Verzoek om afspraak bij bedrijfsarts
De werkneemster heeft na haar ziekmelding aan de werkgever verzocht om een afspraak te maken bij de bedrijfsarts. Vast staat dat de werkneemster vervolgens niet bij de bedrijfsarts is uitgenodigd. De werkgever kan de werkneemster onder die omstandigheden niet verwijten dat zij niet fysiek met haar in gesprek wilde over – onder meer – het opstellen van een plan van aanpak.
Niet uitgenodigd bij bedrijfsarts
Omdat de werkneemster nooit bij de bedrijfsarts is opgeroepen is de belastbaarheid van de werkneemster niet beoordeeld en kon de werkgever er niet van uit gaan dat de werkneemster in staat was op kantoor van de werkgever in gesprek te gaan met de werkgever over de re-integratie. De beoordeling of de werkneemster daartoe in staat is, is immers voorbehouden aan de bedrijfsarts en niet aan de werkgever zelf.
Redelijk verzoek
Daarnaast kan niet gezegd worden dat de werkneemster zich in het geheel niet bereidwillig heeft getoond met de werkgever in gesprek te gaan, nu zij immers heeft voorgesteld het gesprek online (via MS Teams) te voeren. Met dat alleszins redelijke verzoek is de werkgever echter niet akkoord gegaan.
Re-integratieverplichtingen niet nagekomen
Gelet op het bovenstaande is dan ook niet gebleken dat de werkneemster haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen. Het is daarentegen juist de werkgever die de in dat kader op haar als werkgever rustende verplichtingen niet is nagekomen door de werkneemster niet op te laten roepen door de bedrijfsarts.
De stelling van de werkgever dat de bedrijfsarts het, gelet op het spoedige einde van de arbeidsovereenkomst, niet zinvol achtte om de werkneemster op te roepen maakt dat oordeel niet anders.
Deskundigenoordeel
De werkgever is immers verantwoordelijk voor de re-integratie én voor de ingeschakelde bedrijfsarts. De kantonrechter zoekt in dat kader aansluiting bij de conclusies uit het deskundigenoordeel van het UWV. Daarin is vermeld dat de werkgever de werkneemster ook voor een spoedafspraak bij de bedrijfsarts had kunnen oproepen.
Gebaseerd op juiste feiten en omstandigheden
Het verweer van de werkgever dat het deskundigenoordeel vol fouten zit en daardoor niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, wordt verworpen. Hoewel is gebleken dat in het deskundigenoordeel onder het kopje ‘samenvatting’ enkele foutieve data zijn genoemd, is de uiteindelijke beoordeling van de inspanningsverplichtingen van de werkgever gebaseerd op de juiste feiten en omstandigheden, zodat de kantonrechter geen aanleiding ziet aan te nemen dat het deskundigenoordeel niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
Onterecht loonbetaling opgeschort
Nu uit het bovenstaande volgt dat niet is gebleken dat de werkneemster haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen, heeft de werkgever onterecht de loonbetaling opgeschort. Dit betekent dat de werkgever alsnog het achterstallige loon over de periode van 1 september 2021 tot en met 8 oktober 2021 aan de werkneemster moet voldoen.
De werkneemster heeft een specificatie van het achterstallige loon overgelegd, waaruit volgt dat over voornoemde periode nog een bedrag van € 1.542,64 netto moet worden betaald. De werkgever heeft de hoogte van het achterstallige loon niet betwist, zodat hij wordt veroordeeld dat bedrag aan de werkneemster te voldoen.
Vakantiegeld en eindejaarsuitkering
De werkneemster heeft onweersproken gesteld dat bij het einde van het dienstverband het opgebouwde vakantiegeld en de eindejaarsuitkering moesten worden voldaan, maar dat de werkgever niet tot betaling is overgegaan.
De werkneemster vordert dan ook betaling van een bedrag van € 497,91 netto aan vakantiegeld en een bedrag van € 1.315,11 netto aan eindejaarsuitkering.
De werkgever heeft de hoogte van de gevorderde bedragen niet betwist. Dit leidt er toe dat de kantonrechter de werkgever veroordeelt deze bedragen aan vakantiegeld en eindejaarsuitkering aan de werkneemster te voldoen.
Wettelijke verhoging
De werkgever heeft het loon (inclusief het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering) over de maanden september en oktober 2021 niet (volledig) heeft betaald. Daarnaast heeft de werkneemster onweersproken gesteld dat de werkgever het loon over de maanden november 2020 tot en met augustus 2021 steeds te laat heeft voldaan. Daarbij heeft zij verwezen naar artikel 3.3 lid 1 van de cao. Uit de overgelegde betalingsbewijzen kan worden afgeleid dat de werkgever in genoemde periode het loon meerdere malen (veel) te laat heeft voldaan.
Geen matiging
De werkneemster heeft recht op de wettelijke verhoging van 50% vanwege het niet (tijdig) betalen van het loon. Gelet op de omstandigheid dat de werkgever volledig ten onrechte een loonopschorting heeft toegepast en hij zelf de re-integratieverplichtingen niet is nagekomen, ziet de kantonrechter geen aanleiding deze vergoeding te matigen.
Loon niet of te laat betaald
Het door de werkgever in dit kader aangevoerde feit dat de werkgever zich kennelijk in financieel zwaar weer bevindt en er momenteel zelfs een faillissementsprocedure aanhangig zou zijn, doet niets af aan het feit dat het loon van de werkneemster verwijtbaar niet of te laat is betaald. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de financiële problemen ook al speelden op het moment dat de werkgever in 2020 en 2021 het loon van de werkneemster te laat of helemaal niet betaalde.
De werkneemster heeft een totaalbedrag van € 4.131,75 netto aan wettelijke verhoging gevorderd en heeft dit bedrag ook nader gespecificeerd. Tegen deze berekening heeft de werkgever geen inhoudelijk verweer gevoerd – hij heeft immers slechts om matiging verzocht -, zodat van de juistheid van het gevorderde bedrag wordt uitgegaan. De werkgever wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.131,75 netto aan wettelijke verhoging.
Salarisspecificaties en loonstroken
De vordering tot het verstrekken van salarisspecificaties waarin de betaling van het achterstallig loon (inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering), de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten is verwerkt, de loonstroken van de maanden november 2020 tot en met augustus 2021 en de verlofoverzichten en jaaropgaven van 2020 en 2021, een en ander op straffe van een dwangsom, wijst de kantonrechter toe.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 10 februari 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:1001