De werkneemster is gediagnostiseerd met een agressieve vorm van longkanker en zij meldt dit bij haar nieuwe werkgever. Zij vecht het proeftijdontslag aan. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 4 juncto artikel 1 Wgbh/cz en dat sprake is van een onrechtmatige en discriminatoire opzegging. Aan de werkneemster wordt een billijke vergoeding toegekend van € 33.000 bruto.
De kantonrechter kent geen immateriële schadevergoeding toe omdat de ziekte van werkneemster op geen enkele wijze terug te voeren is op het handelen of de houding van werkgever.
Discriminatoir ontslag?
In deze kwestie ligt ter beoordeling voor de vraag of de werkgever heeft gehandeld in strijd met de bepalingen van de Wgbh/cz. Of met andere woorden, is sprake van een discriminatoir ontslag? De kantonrechter overweegt op dit punt het volgende.
Telefonisch contact
Vast staat dat nadat de werkneemster op 12 april 2022 te horen heeft gekregen dat zij een agressieve vorm van longkanker heeft er van de kant van de werkneemster, in de persoon van haar echtgenoot, op of omstreeks 13 april 2022 telefonisch contact is opgenomen met de werkgever. In dat telefonisch contact is alleen de gezondheidssituatie van de werkneemster aan de orde geweest. Ook in latere gesprekken is er volgens de werkneemster alleen gesproken over de ziekte en wat dat zou betekenen voor de toekomstige arbeidsrelatie tussen partijen.
Medische situatie
De werkgever heeft in die gesprekken – daarbij vertegenwoordigd door de HR-manager – aan de werkneemster duidelijk gemaakt dat gelet op haar medische situatie de arbeidsovereenkomst niet in stand kon blijven. De werkneemster heeft nadrukkelijk betwist dat tijdens die telefonische contacten noch anderszins de bedrijfseconomische positie van de werkgever ter sprake is gekomen.
In de opzeggingsbrief van 28 april 2022 geeft de werkgever aan dat de huidige situatie haar helaas niet toe staat een andere beslissing te nemen. De werkgever benoemt die huidige situatie verder niet. Volgens de werkneemster kan met de huidige situatie niet anders worden bedoeld dan haar medische situatie.
Dramatisch slechte financiële positie
Ter zitting is door de directeur van het bedrijf verklaard dat aanvankelijk in de opzeggingsbrief een passage was opgenomen waarin werd ingegaan op de slechte financiële positie van de werkgever. Bij nader inzien heeft de werkgever er voor gekozen om deze passage te schrappen, om negatieve publiciteit en onrust in haar organisatie te voorkomen. De kantonrechter stelt vast dat dit standpunt van de werkgever elke feitelijke onderbouwing mist.
Naar eigen zeggen heeft de directeur op 25 februari 2022 (carnavalsvrijdag 2022) al signalen ontvangen dat er zware financiële problemen dreigden. Toch is er op 30 maart 2022 met de werkneemster een arbeidsovereenkomst gesloten. Het had op de weg van de werkgever gelegen om er voor te zorgen dat bij de HR-afdeling bekend zou worden dat een personeelsstop noodzakelijk was en dat er geen nieuwe arbeidsovereenkomsten meer konden worden aangegaan.
Geen enkele onderbouwing
De kantonrechter stelt vast dat de werkgever de stellingen met betrekking tot haar dramatisch slechte financiële positie en aan haar gelieerde bedrijfstakken op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd. In de processtukken noch ter zitting heeft de werkgever haar standpunt dienaangaande gedocumenteerd met bescheiden, zoals financiële verslagen of accountantsverklaringen, waaruit blijkt dat een personeelsstop dan wel proeftijdontslagen noodzakelijk waren. De werkgever heeft de ter zitting naar voren gebrachte stelling dat de liquiditeitsproblemen dramatisch zijn op geen enkele wijze voorzien van een deugdelijke onderbouwing.
Bewijs bedrijfseconomische omstandigheden
De werkgever heeft in het verweerschrift als ook ter zitting nadrukkelijk bewijs aangeboden van door de ingenomen standpunten en met name ten aanzien van de bedrijfseconomische omstandigheden. De kantonrechter gaat voorbij aan dit bewijsaanbod nu de werkgever vanaf het moment van indiening van het verzoekschrift – 24 juni 2022 – tot aan het tijdstip van de mondelinge behandeling – 27 september 2022 – ruimschoots de gelegenheid heeft gehad haar verweer op deugdelijke wijze te onderbouwen. Ter zitting stelt de kantonrechter vast dat de werkgever nog geen begin van bewijs van de stellingen heeft bijgebracht. De kantonrechter legt het thans gedane bewijsaanbod dan ook naast zich neer.
Ontslag verbonden met ziekte werkneemster
De kantonrechter is van oordeel dat uit het voorgaande niet anders kan worden geconcludeerd dat het door de werkgever aan de werkneemster gegeven ontslag onlosmakelijk verbonden is met de ziekte van de werkneemster. De werkgever heeft daarmee gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 4 juncto artikel 1 Wgbh/cz. Dit betekent dat sprake is van een onrechtmatige en discriminatoire opzegging.
Billijke vergoeding
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het opzeggen in strijd met de daarvoor geldende regels de werkgever ernstig valt aan te rekenen (Kamerstukken II 2013/14, 3318, 4 p.61), zodat in die zin sprake is van ernstige verwijtbaarheid. De werkneemster kan dan ook op grond van het bepaalde in artikel artikel 9 Wgbh/cz juncto artikel 7:681 lid 1 sub c BW aanspraak maken op een billijke vergoeding.
De werkneemster heeft deze billijke vergoeding becijferd op een totaalbedrag van € 57.346,05, waarbij de transitievergoeding is inbegrepen. De werkgever heeft deze berekening als zodanig niet weersproken.
Uitgaan van dienstverband van 1 jaar
De werkneemster heeft echter bij haar berekening als uitgangspunt genomen dat de aanstelling voor bepaalde tijd na afloop van 1 jaar zeker zou worden verlengd. De kantonrechter deelt die mening niet. Het had de werkgever immers geheel vrijgestaan om de arbeidsrelatie met de werkneemster om zijn moverende redenen na een jaar niet te continueren. Dat betekent dat aan de werkneemster een billijke vergoeding zal worden toegekend waarbij wordt uitgegaan van continuering van het dienstverband gedurende 1 jaar. Dat brengt de kantonrechter op een afgerond bedrag van € 33.000 bruto. In dit bedrag is verdisconteerd het loon over de periode mei 2022 tot en met april 2023, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, 8,33 % eindejaarsuitkering en de transitievergoeding (€ 918,11).
De door de werkneemster gevorderde pensioenschade zal in voorgaande berekening buiten beschouwing worden gelaten nu deze enkel als PM-post is opgenomen en verder onvoldoende is geconcretiseerd.
De kantonrechter acht geen redenen aanwezig voor het toekennen van een immateriële schadevergoeding. De ziekte van de werkneemster is immers op geen enkele wijze terug te voeren op het handelen of de houding van de werkgever.
Beslissing kantonrechter
De kantonrechter veroordeelt de werkgever:
- om aan de werkneemster te betalen het netto equivalent van € 33.000 bruto voor een billijke vergoeding wegens opzegging van de arbeidsovereenkomst in strijd met het onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening,
- in de kosten van deze procedure aan de kant van de werkneemster gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van € 833.
Uitspraak Rechtbank Limburg, 25 oktober 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:8265