Minister Schouten van Pensioenen gaat in op de herhaalonderzoeken over de regelingen voor vervroegd uittreden (RVU’s).
De RVU’s maken deel uit van de maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden (MDIEU). Dit heeft te maken met afspraken uit het Pensioenakkoord uit 2019.
Activiteitenplannen MDIEU
In het tweede tijdvak zijn bij het ministerie van SZW 40 subsidieaanvragen ingediend voor activiteitenplannen op het gebied van duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden voor in totaal € 140 miljoen euro aan subsidie. 21 sectoren hebben een aanvraag ingediend voor zowel activiteiten op het gebied van duurzame inzetbaarheid als eerder uittreden. De overige 19 sectoren richten hun
activiteiten uitsluitend op duurzame inzetbaarheid. In totaal is grofweg een derde van de subsidie aangevraagd voor activiteiten betreffende duurzame inzetbaarheid en grofweg twee derde van de subsidie voor eerder uittreden. De aanvragen worden op dit moment beoordeeld.
Cao-afspraken over RVU
De Tweede Kamer is in juli 2021 geïnformeerd over cao-afspraken over RVU’s en de eerste signalen van het gebruik tot eind maart 2021.
Cao-afspraken over RVU’s – uitkomsten onderzoek en analyse UWV
Dit onderzoek is begin 2022 herhaald. Het onderzoek laat zien dat per eind december 2021 voor ten minste 43 procent van alle werknemers die onder een cao vallen een collectieve afspraak is gemaakt over RVU (ongeveer 2,5 miljoen werknemers).
Eind maart 2021 gold dit nog maar voor 27 procent van alle cao-werknemers. Voor driekwart (76 procent) van deze 2,5 miljoen werknemers is de afspraak eind december 2021 omgezet in een uitgewerkte regeling en in bijna alle gevallen is die regeling al gestart. Voor de resterende werknemers wordt de regeling nog uitgewerkt of worden de mogelijkheden tot een regeling nog
verkend.
Afbakening
De meeste cao-partijen bakenen af welke werknemers gebruik mogen maken van RVU. Dit geldt voor 82 procent van de werknemers met een RVU-afspraak. Zij gebruiken daarvoor vaak (een combinatie van) bepaalde functies die als zwaar worden ervaren en een bepaald aantal dienstjaren. Voor slechts 5 procent van de werknemers is de RVU niet afgebakend maar staat hij voor alle medewerkers, mogelijk afgebakend met de voorwaarde dat de werknemer onder de cao moet vallen. De overige cao-partijen weten nog niet hoe de afbakening eruitziet (12 procent), omdat de
RVU-afspraak nog nader moet worden vormgegeven.
Net als bij de meting van eind maart 2021 nemen sociale partners in grote meerderheid het maximale van RVU-heffing vrijgestelde uitkeringsbedrag over in hun regeling (maximale uitkering tot een bedrag van € 22.488 per jaar in 2022, gelijk aan de netto AOW-uitkering). Dit geldt overigens niet voor deeltijders.
Deeltijders
In de meeste cao’s is voor werknemers die in deeltijd werken de hoogte van de uitkering naar rato van de deeltijdfactor. Terwijl ook voor deze groep het volledige RVU-bedrag is vrijgesteld van heffing. De RVU is immers gebaseerd op de netto AOW-uitkering, en dat is ook voor iedereen hetzelfde.
In een beperkt aantal cao’s geldt dat deeltijdwerkers de volledige uitkering ontvangen.
Wettelijk geldt de RVU-vrijstelling alleen in de periode tot 3 jaar voor de AOW-leeftijd.
Maximale duur uitkering
Het onderzoek laat zien dat voor 45 procent van de werknemers de maximale duur van de uitkering gelijk is aan deze wettelijke termijn, voor 11 procent is de duur onbekend. Voor de overige werknemers is de maximale duur van de RVU-uitkering bepaald op 1 of 2 jaar (15 respectievelijk 6 procent) of op een andere manier afgebakend. Afspraken met een langere uitkeringsduur dan drie jaar komen nauwelijks voor.
Goede pensioenregeling
De cao-partijen met een in werking getreden RVU-regeling is gevraagd naar het gerealiseerde gebruik van de regeling ten opzichte van hun oorspronkelijke verwachting. Een reden die door een cao-partij wordt genoemd voor een hoger gebruik dan verwacht, is dat het een goede regeling is en werknemers door een goede pensioenregeling de mogelijkheid hebben om hun pensioen naar voren te halen om zo de RVU-uitkering aan te vullen.
Financieel niet haalbaar
De voornaamste verklaring die wordt gegeven voor lager gebruik, is dat de regeling financieel niet haalbaar of aantrekkelijk (genoeg) is voor werknemers. Ook wordt genoemd dat er andere
regelingen beschikbaar zijn die aan de behoefte voldoen. Of dat de bekendheid van de regeling nog moet toenemen onder werknemers.
Tot slot is cao-partijen gevraagd of signalen over redenen voor het wel of niet gebruiken van een RVU-regeling door werkgevers en werknemers hen hebben bereikt. Van de cao-partijen die aangaven een dergelijk signaal te hebben ontvangen, noemen de meesten als knelpunt voor gebruik van een RVU-regeling vanuit werknemersperspectief de financiële gevolgen voor de werknemer.
Arbeidsmarktkrapte
Vanuit werkgeversperspectief is de huidige arbeidsmarktkrapte ook een belangrijke reden om geen gebruik te maken van een RVU-regeling. Aanvullend worden met name voor kleinere cao’s de kosten van de regeling voor de werkgever als knelpunt genoemd.
Uitkomsten analyse RVU-uitstroom
Een werkgever of uitvoerende instelling moet vanaf 1 januari 2021 in de loonaangifte aangeven als een uitbetaling een RVU betreft. UWV is op basis van deze registraties in de Polisadministratie nagegaan hoeveel werknemers in 2021 met RVU zijn gegaan. Eind december 2021 waren dat 5.101 werknemers. Per eind april 2021 waren dit nog 1.703 werknemers. Dit zijn overigens niet alleen werknemers die onder een cao vallen. Ook zonder cao kunnen werkgevers en werknemers onderling een RVU afspreken.
Onderzoek naar niet-deelname aan RVU
De Tweede Kamer heeft op 28 september 2021 de motie Gijs van Dijk /Maatoug aangenomen met het verzoek aan de regering om te onderzoeken of RVU’s minder toegankelijk zijn voor sommige werknemers vanwege financiële knelpunten, bijvoorbeeld vanwege een laag inkomen of klein pensioen. Naar aanleiding van de motie heb ik onderzoeksbureau SEOR de opdracht gegeven bij vier sectoren die een RVU-regeling aanbieden te onderzoeken welke factoren voor werknemers een rol spelen bij de keuze om wel of niet deel te nemen aan een RVU en welke knelpunten voor deelname daarbij eventueel optreden.
Deze sectoren – schoonmaak , bouw, motorvoertuigen- en tweewielerbedrijf en politie – verschillen van elkaar wat betreft de kenmerken van de werknemers en het werk, de dienstverbanden, de vormgeving van de RVU-regeling en de verwachte deelname.
Verschillende factoren
Het onderzoek laat zien dat de beslissing van geïnterviewde werknemers om wel of niet met RVU te gaan afhangt van een samenspel van verschillende factoren. Veel respondenten die wél deelnemen aan de RVU geven aan dat problemen met de gezondheid, in combinatie met de ervaren zwaarte van het werk, doorslaggevend zijn in hun beslissing. Andere factoren voor deelname die RVU-deelnemers noemen zijn een vermindering van het werkplezier, evenals het vaak lange arbeidsverleden en de verwachtingen die zij hadden ten aanzien van de pensioenleeftijd. De geïnterviewde RVU-deelnemers geven daarbij aan dat de financiële haalbaarheid voor hen een randvoorwaarde is om met RVU te gaan.
Financiële overwegingen
Veel geïnterviewde werknemers die níet deelnemen aan de RVU geven aan dat financiële overwegingen een hoofdrol spelen in hun beslissing om door te werken. Veel niet-deelnemers benoemen het verschil tussen het netto-inkomen en de RVU-uitkering. Bij deeltijders kan de RVU bovendien lager uitvallen doordat cao-partijen hebben afgesproken dat de hoogte van de RVU-uitkering afhankelijk is van de deeltijdfactor. Of de RVU-uitkering hoog genoeg wordt geacht, hangt samen met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
Financieel inzicht
Tot slot toont het onderzoek aan dat financieel inzicht voor werknemers een belangrijke factor is voor de afweging om wel of niet deel te nemen aan een RVU-regeling. Wanneer werknemers de financiële consequenties van hun keuze niet goed kunnen overzien, lijken zij ook minder geneigd om met RVU te gaan.
Conclusies
Met de tijdelijke fiscale drempelvrijstelling voor RVU’s en de subsidieregeling MDIEU geeft het kabinet werkgevers en werknemers tot 2025 de mogelijkheid om afspraken te maken over
duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden voor werknemers die het niet volhouden om gezond door te werken tot hun pensioen, bijvoorbeeld vanwege de zwaarte van hun werk of omdat er in het verleden onvoldoende is geïnvesteerd in hun duurzame inzetbaarheid.
De onderzoeken laten zien dat met de ruimte voor afspraken over eerder uittreden kennelijk in een behoefte wordt voorzien. In cao’s worden steeds meer afspraken gemaakt over eerder uittreden. Ook is een duidelijke toename te zien in het aantal personen dat met RVU gaat. De subsidieregeling MDIEU biedt sectoren financiële ondersteuning bij het aanbieden van RVU’s, en vraagt tegelijkertijd een flinke inzet van sectoren in de duurzame inzetbaarheid.
De toename in het aantal MDIEU-subsidieaanvragen laat zien dat sectoren bereid zijn om te investeren in de duurzame inzetbaarheid van hun werkenden.
Het onderzoek over cao-afspraken laat zien dat in de meeste gevallen de RVU-regeling wordt toegespitst op een bepaalde groep werknemers, te weten: mensen die het volgens cao-partijen vanwege de zwaarte van hun werk en/of hun lange arbeidsverleden het meest nodig hebben om eerder uit te kunnen treden.
Vaak wordt gekozen voor een combinatie van aantal dienstjaren met een bepaalde functie als criteria. Generieke RVU-regelingen, waarop elke oudere werknemer een beroep kan doen, komen veel minder voor. Cao-afspraken over de RVU blijven in vrijwel alle gevallen binnen de grenzen van de drempelvrijstelling.
Een andere constatering is dat in de meeste cao’s voor werknemers die in deeltijd werken de hoogte van de uitkering naar rato is van de deeltijdfactor. De hoogte van de wettelijke RVU-vrijstelling is echter niet afhankelijk van de deeltijdfactor. Het is aan cao-partijen om te bepalen of de resterende ruimte wordt gebruikt.
Achteruitgang in inkomen
Hoewel een RVU-uitkering op AOW-niveau aan iedereen dezelfde basis biedt, betekent het voor meeste mensen toch een achteruitgang in hun inkomen. Een goed pensioen, met de mogelijkheid om het pensioen naar voren te halen, helpt de stap te vergemakkelijken. Daar waar er nog ruimte is binnen de wettelijke kaders kunnen sociale partners kijken of zij die kunnen benutten. Uiteindelijk blijft het afspreken van een RVU iets tussen werkgever en werknemer. De overheid helpt hierbij via de fiscale drempelvrijstelling en door subsidie te geven, aandacht te vragen voor de regeling, en goede voorbeelden te delen.
Kamerbrief bij aanbieding onderzoeken duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden
Volg ook de online cursus Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen op 22 juni, 6 oktober of 8 december