De werknemer bewoont een pastorie, die aan de werkgever in eigendom toebehoort. De arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt. In verband daarmee sluiten zij een vaststellingsovereenkomst. Daarin is onder meer bepaald dat er aan werknemer een vergoeding wordt betaald ter compensatie van het verlaten van de pastorie, door haar te maken verhuis- en inrichtingskosten en toekomstige huurlasten.
Verder is bepaald dat deze vergoeding netto wordt uitbetaald als dat volgens de fiscale regels kan en deze wijze van betalen niet kostenverhogend is voor de werkgever. Partijen zijn het oneens over de vraag of aan deze eisen is voldaan. De werkgever heeft onder inhouding van loonbelasting aan de werknemer betaald. De werknemer vordert betaling van het ingehouden bedrag.
Oordeel kantonrechter
De werknemer heeft bij de kantonrechter gevorderd de Parochie te veroordelen om aan haar het ingehouden bedrag van € 15.501,95 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Verder heeft de werknemer gevorderd dat de Parochie wordt veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
Bij vonnis van 16 juli 2020 heeft de kantonrechter deze vorderingen toegewezen.
In hoger beroep
De Parochie vordert in hoger beroep dat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd, de vorderingen van de werknemer alsnog worden afgewezen, de werknemer wordt veroordeeld aan de Parochie te betalen wat de laatste aan de werknemer heeft betaald ter uitvoering van het bestreden vonnis, en dat de werknemer in de proceskosten van beide instanties wordt veroordeeld.
De werknemer verzoekt het hof het vonnis te bekrachtigen en de Parochie te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
Grieven Parochie slagen
Met de grieven betoogt de Parochie dat zij niet gehouden is het bedrag van € 37.705,46 netto aan de werknemer te betalen, dat zij terecht een bedrag van € 15.501,95 voor belastingen heeft ingehouden, en om die redenen ook geen buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan de werknemer verschuldigd is.
Deze grieven slagen, om de volgende redenen.
Werknemer: geen belasting verschuldigd
De werknemer vordert betaling van een bedrag van € 15.501,95. De grondslag van deze vordering is de nakoming van art. 13 van de vaststellingsovereenkomst.
Volgens de werknemer is er over het bedrag van € 37.705,46 geen belasting verschuldigd. De op dit bedrag gedane inhouding van € 15.501,95 is dus ten onrechte gedaan. Dit laatste bedrag moet daarom alsnog rechtstreeks aan haar worden betaald.
Uitleg art. 13 vaststellingsovereenkomst
De vraag is waartoe art. 13 de Parochie verplicht. Daartoe moet deze bepaling worden uitgelegd volgens het Haviltex-criterium. Daarbij moet niet alleen worden gekeken naar de taalkundige betekenis van de tekst, maar ook naar hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en wat zij redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden. Het gaat er uiteindelijk om welke verwachtingen partijen op grond van de omstandigheden van het geval over en weer mochten hebben.
Op de werknemer rusten de stelplicht en – bij gemotiveerde betwisting daarvan – de bewijslast van de feiten en omstandigheden die zij aanvoert ter onderbouwing van haar uitleg van art. 13.
Grotendeels bruto-uitkering
De Parochie heeft aangevoerd dat de werknemer ten tijde van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst wist dat niet aan het fiscale kader voorbij zou kunnen worden gegaan en dat de uitkering een grotendeels bruto-uitkering zou (kunnen) zijn. Dit is door de werknemer onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Mogelijke discussie over fiscale behandeling
De werknemer stelt zelf dat de clausule over de fiscaliteit op verzoek van de Parochie is opgenomen. Er was aldus bij de werknemer bekend dat er discussie mogelijk was over de fiscale behandeling van het bedrag van € 37.705,46 en dat de Parochie aan het netto betalen van dit bedrag voorwaarden verbond. Dat de werknemer van mening was dat dit bedrag netto zou kunnen worden betaald is een andere kwestie en verder niet relevant.
Twee eisen voor netto-uitkering
Art. 13 is zo opgeschreven dat er twee vereisten zijn om tot een netto-uitkering te komen:
(1) “[i]ndien en voor zover een dergelijke vergoeding met inachtneming van de geldende juridische en fiscale wet- en regelgeving zonder inhoudingen en afdrachten kan worden gedaan aan de werknemer” en (2) dit “voor de Parochie niet tot aanvullende kosten of heffingen zal leiden”.
Als aan deze vereisten niet is voldaan, is de Parochie dus niet gehouden netto te betalen, anders gezegd: dan was zij gerechtigd op het bedrag een inhouding te doen voor belastingen.
De formulering van deze vereisten duidt erop dat het op de weg ligt van de werknemer om aan te tonen dat daaraan is voldaan. Als zij dit niet aantoont, is de Parochie niet gehouden het bedrag netto aan de werknemer uit te betalen. Voor zover de werknemer beoogt te stellen dat deze bepaling anders moet worden uitgelegd, is dat onvoldoende onderbouwd.
Redelijkheid en billijkheid
Partijen zijn geen mechanisme of systeem overeengekomen op welke wijze moet worden vastgesteld dat aan genoemde vereisten is voldaan. Dat betekent dat in dit opzicht moet worden beoordeeld wat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit.
Ingewonnen adviezen
De Parochie heeft serieus onderzocht of de betaling netto kon plaatsvinden. Volgens de Parochie is dat niet het geval en was zij verplicht de gedane inhouding te doen. Op dit punt verwijst zij naar de door haar ingewonnen adviezen van:
- haar externe (register) belastingadviseur;
- belastingadviseur van […] accountants en adviseurs; en
- de Belastingdienst.
Daarin is verwoord dat het bedrag tot maximaal € 7.750, verhoogd met gemaakte kosten in verband met de verhuizing van de inboedel, belastingvrij is en voor de rest gewoon belast. De Parochie heeft gehandeld conform deze adviezen.
Oneigenlijke dienstwoning
De werknemer bestrijdt deze argumenten met een beroep op het Handboek Loonheffingen en stelt dat de vraagstelling aan deze adviseurs en aan de Belastingdienst niet deugt. De werknemer stelt dat de regeling uitsluitend is bedoeld om huurbescherming af te kopen en in de pastorie gedane investeringen te vergoeden. Volgens de werknemer was geen sprake van een dienstwoning maar van een oneigenlijke dienstwoning.
Is voldaan aan eisen om netto uit te keren?
Het hof moet in deze zaak beoordelen of is voldaan aan de vereisten om netto uit te keren. Daartoe moet een inschatting worden gedaan van wat (uiteindelijk) de belastingrechter zou oordelen over de inhoudingsplicht van de Parochie.
Door de werknemer, die zelf geen adviezen heeft overgelegd, zijn de op dit punt door de Parochie ingewonnen – en naar mag worden aangenomen – deskundige adviezen onvoldoende weerlegd.
Anders dan de werknemer betoogt, kan (bijvoorbeeld) bij de inschatting van de fiscale behandeling niet als feit of uitgangspunt worden gehanteerd dat géén sprake was van een dienstwoning, maar van een oneigenlijke dienstwoning. Ook als in deze civiele procedure zou worden aanvaard dat van een dienstwoning geen sprake was – en de Parochie heeft aangevoerd dat daar wel sprake van was – dan is de belastingrechter niet aan dit oordeel gebonden.
Voor risico werknemer
Volgens het hof had het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op de weg van de werknemer gelegen om – bijvoorbeeld – de Belastingdienst om een standpunt te vragen op basis van de door haar gewenste vraagstelling. Dat is niet gebeurd. Aldus blijft (te) onzeker of is voldaan aan de voorwaarden om netto uit te keren. Dit komt voor risico van de werknemer.
Ook als juist is dat de Parochie nog zou kunnen proberen de inhouding van de Belastingdienst terug te krijgen, leidt dat niet tot een ander oordeel. Daartoe zou de Parochie immers aanvullende kosten moeten maken, terwijl die omstandigheid op zichzelf beschouwd – het was een tweede vereiste – aan een nettobetaling in de weg staat.
Voor zover de werknemer beoogt te stellen dat de Parochie op oneigenlijke gronden de inhouding heeft gedaan, is dat onvoldoende onderbouwd. Overigens is niet in te zien welk belang de Parochie bij een onnodige inhouding van belasting zou hebben.
Terugbetalen aan Parochie
De slotsom is dat niet is voldaan aan de voorwaarden om netto uit te keren. De vorderingen van de werknemer zijn daarom niet toewijsbaar.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt. Het bestreden vonnis wordt vernietigd. De werknemer wordt veroordeeld aan de Parochie terug te betalen een bedrag van € 18.131,55 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 juli 2020 tot aan de dag waarop dit hele bedrag is betaald. Dit bedrag is door de Parochie aan de werknemer betaald ter uitvoering van het bestreden vonnis.
Uitspraak Hof Den Haag, 12 april 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:506