
De werknemer zegt op met een opzegtermijn van minder dan een maand omdat hij een nieuwe baan heeft. In overleg wordt dat omgezet naar een geldige opzegging. De werkgever is echter niet bereid om vakantie toe te kennen. De werknemer vertrekt daarom tegen de oorspronkelijke opzegdatum. De kantonrechter vindt dat nieuw werk en het niet toekennen van vakantie (in plaats van uitbetaling) geen dringende reden oplevert en wijst één maand salaris als schadevergoeding toe.
Wat is de situatie?
De werknemer is op 1 augustus 2019 in dienst getreden bij de werkgever. Op de arbeidsovereenkomst is de cao metaalbewerkingsbedrijf van toepassing.
Op 17 maart 2021 heeft de werknemer aan de werkgever schriftelijk laten weten dat hij per 1 april 2021 zijn dienstverband opzegt in verband met het aanvaarden van een nieuwe baan.
De werkgever heeft als reactie hierop aan de werknemer laten weten dat een opzegtermijn van een hele maand in acht moet worden genomen en de opzegging per 1 mei 2021 geldt.
De werknemer heeft vanaf 1 april 2021 geen werkzaamheden meer verricht voor de werkgever. Hij heeft schriftelijk aan de werkgever laten weten dat hij per direct moet stoppen met werken bij de werkgever, omdat de werkgever niet wil meewerken aan zijn verzoek tot het opnemen van verlof hetgeen tot gevolg heeft dat hij niet op tijd bij zijn nieuwe werkgever kon beginnen.
De werkgever heeft daarop aan de werknemer onder meer schriftelijk laten weten dat zij niet akkoord gaat met zijn vertrek per 1 april 2021, de werknemer daarmee contractbreuk pleegt en de werkgever als gevolg daarvan schade lijdt.
Verzoek en tegenverzoek
De werkgever verzoekt de werknemer te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van twee maandsalarissen ad € 3.612,54 inclusief ploegentoeslag.
De werkgever heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat uitgaande van een opzegging per 1 april 2021 (zijnde de datum dat de werknemer de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang heeft beëindigd) en een opzegtermijn van één maand de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2021 rechtsgeldig opgezegd kon worden. De werknemer heeft daarmee onregelmatig opgezegd en is daarom een gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van twee maandsalarissen verschuldigd aan de werkgever.
De werknemer heeft hiertegen verweer gevoerd.
De werknemer heeft bij wijze van tegenverzoek gevraagd om de werkgever te veroordelen tot betaling van het openstaande loon over april 2021, vermeerderd met de wettelijke verhoging, rente en proceskosten.
De werknemer heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat de werkgever het loon over de maand april 2021 in het geheel niet heeft betaald aan de werknemer . Ter zitting heeft de werknemer nog aangevoerd dat de werkgever ook nog de opgebouwde verlofdagen en de vakantietoeslag moet betalen. De werkgever heeft niet voldaan aan het verzoek van de werknemer om een overzicht van zijn verloftegoed over te leggen. De werkgever erkent dat niet-opgenomen vakantiedagen en opgebouwde vakantietoeslag nog berekend en uitbetaald moeten worden.
Wat oordeelt de rechter?
Vast staat dat de werknemer de arbeidsovereenkomst in eerste instantie per 1 april 2021 heeft opgezegd (dus onregelmatig) en dat na een gesprek tussen partijen deze datum in samenspraak is gewijzigd in 1 mei 2021 (hetgeen schriftelijk bevestigd is aan de werknemer door de werkgever). Nu de werkgever heeft ingestemd met deze wijziging is een regelmatige opzegging tot stand gekomen. De werkgever heeft daarom terecht geconcludeerd dat de onregelmatige opzegging is ingetrokken. Deze opzegging is echter is vervolgens omgezet in een regelmatige opzegging per 1 mei 2021.
Opzegging niet rechtsgeldig
De vraag is echter nu of het feit dat de werknemer per 1 april 2021 heeft besloten niet meer te verschijnen op het werk leidt tot schadeplichtigheid. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. In feite heeft de werknemer zijn dienstverband met onmiddellijke ingang opgezegd. Beoordeeld moet dan ook worden of deze opzegging per 1 april rechtsgeldig is. Dit is volgens de kantonrechter niet het geval.
Dringende reden?
Voor de werknemer worden als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW beschouwd zodanige omstandigheden, die ten gevolge hebben dat van de werknemer redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
De aan de werkgever door de werknemer medegedeelde dringende reden is de weigering van zijn verzoek om verlof op te nemen en het als gevolg daarvan verliezen van zijn nieuwe baan. De kantonrechter ziet hierin geen dringende reden voor ontslag. Ter zitting is komen vast te staan dat partijen een gesprek hebben gehad over zijn verlofaanvraag en dat tijdens dat gesprek aan de werknemer kenbaar is gemaakt dat deze aanvraag afgewezen wordt, omdat de werkgever de werknemer in de opzegmaand nodig heeft in verband met de grote hoeveelheid orders die nog afgewerkt moesten worden.
Zwaarwichtig belang
De werkgever heeft dus een zwaarwichtig belang gehad bij de weigering van het verlof. Ook daags na het vertrek van de werknemer heeft de werkgever op 2 april schriftelijk aan de werknemer laten weten niet in te stemmen met zijn onmiddellijke vertrek en hem op de hoogte gesteld van de schade die de werkgever als gevolg daarvan lijdt. De werknemer heeft hier echter geen gehoor aan gegeven en is niet meer op zijn werk verschenen.
De vrees om zijn nieuwe baan te verliezen kan niet als dringende reden gelden. De door de werknemer gemaakte afspraken met zijn nieuwe werkgever komen voor zijn rekening en risico. De werknemer wist dat de opzegging was omgezet van 1 april naar 1 mei 2021. Het ligt dan op zijn weg om met zijn nieuwe werkgever een nieuwe begindatum af te spreken. Zeker nu de verlofaanvraag is geweigerd. Dat zijn nieuwe werkgever niet heeft ingestemd met een latere begindatum en zijn vrees om zijn nieuwe baan te verliezen reëel is, is overigens gesteld noch gebleken.
Nu geen sprake is van een dringende reden, is de werknemer schadeplichtig.
Schadevergoeding van 1 maandloon
In het feit dat de arbeidsovereenkomst eerder per 1 mei 2021 is opgezegd en dus per die datum eindigt, ziet de kantonrechter aanleiding de schadevergoeding vast te stellen op één maandloon in plaats van de door de werkgever gestelde twee maandlonen.
Het door de werkgever gestelde maandloon van € 1.906,27 bruto is niet weersproken, zodat de kantonrechter dit toewijst. De door de werknemer gevraagde matiging van de vergoeding wordt niet gehonoreerd, en wel al om de reden dat de kantonrechter geen omstandigheden zijn gebleken die een dergelijk beroep rechtvaardigen. De gevraagde rente zal de kantonrechter vanaf nu toe toewijzen.
De werknemer heeft gevraagd om betaling van het openstaand loon. De werknemer heeft aangevoerd dat hij over de gehele maand april 2021 geen loon heeft ontvangen. Daarnaast moet de werkgever aan de werknemer nog te betalen de vakantietoeslag en openstaande verlofdagen (circa 2 weken).
De kantonrechter stelt vast dat het dienstverband per 1 mei 2021 is geëindigd.
De werkgever is dan ook verplicht een eindafrekening op te maken en te betalen, waarin in elk geval de vakantietoeslag en openstaande verlofdagen meegenomen zijn.
Geen arbeid, toch loon?
Wat betreft het loon over de maand april 2021 is de kantonrechter van oordeel dat de werknemer daar geen recht op heeft. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 7:628 lid 1 BW, waarin is opgenomen:
“De werkgever is verplicht het naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.”
De laatste zin van dit artikel is van toepassing. De werknemer heeft onterecht het dienstverband met onmiddellijke ingang per 1 april 2021 opgezegd. Hij is vervolgens per die datum bij een nieuwe werkgever in dienst getreden.
Het niet verrichten van arbeid door de werknemer in de maand april komt gelet op al het voorgaande dus voor rekening van de werknemer , zodat de werkgever niet verplicht is het loon over april 2021 te betalen.
Vakantietoeslag en openstaande verlofdagen
Het door de werknemer verzochte loon is dan ook alleen toewijsbaar voor zover dit ziet op vakantietoeslag en openstaande verlofdagen.
De door de werknemer gevraagde rente en wettelijke verhoging is gekoppeld aan het loon over april 2021. Nu geen loon over april 2021 zal worden toegewezen, heeft de werknemer ook geen recht op deze rente en verhoging.
De werknemer geldt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Hij wordt dan ook in de proceskosten veroordeeld.
De kantonrechter veroordeelt:
- de werknemer tot betaling van een bedrag van € 1.906,27 aan de werkgever;
- de werkgever tot betaling van loon aan de werknemer uit opgebouwde vakantietoeslag en niet opgenomen verlofdagen.
Uitspraak Rechtbank Limburg, 4 augustus 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:6258