Het verzoek van de medewerkster wordt geweigerd. Haar verzoek aan de kantonrechter om het dienstverband te herstellen is niet op de wet gebaseerd. Ook is er geen reden om een wilsgebrek aan te nemen, aldus de kantonrechter.
Wat is de situatie?
De werkneemster, geboren op 15 november 1956, is op 1 september 2001 in dienst getreden bij de Belastingdienst. Zij werkte tot 1 juli 2020 als administratief medewerkster.
Vanaf 2017 is de werkneemster uitgevallen voor haar werk en is een periode gevolgd van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid en re-integratie. In 2019 is voor haar een WIA-uitkering aangevraagd.
Geen WIA-uitkering
Bij beslissing van 11 september 2019 heeft het UWV geoordeeld:
‘(…) U kunt per 2 oktober 2019 geen WIA-uitkering krijgen. Uit het oordeel van arts en arbeidsdeskundige blijkt dat u meer dan 65% kunt verdienen van het loon dat u verdiende voordat u ziek werd. U bent 0% arbeidsongeschikt. Dat is minder dan 35%. U kunt daarom geen WIA-uitkering krijgen.(…).’
De werkneemster heeft tegen dit oordeel geen bezwaar gemaakt.
Ontslagverzoek
De werkneemster heeft op 9 december 2019 in het personeelssysteem P-direkt een ontslagverzoek ingediend. De Staat heeft dit verzoek gehonoreerd en aan de werkneemster is per 1 juli 2020 ontslag verleend, in die zin dat zij met vervroegd pensioen is gegaan.
Op 8 mei 2020 heeft de werkneemster aan haar leidinggevende gemeld dat zij haar ontslagaanvraag intrekt. Zij verzoekt de Staat om haar met terugwerkende kracht vanaf 1 december 2019 ziekteverlof te verlenen. Bij beslissing van 26 mei 2020 heeft de Staat dit verzoek afgewezen.
Beslissing Staat
In deze beslissing van de Staat is te lezen dat de mening van de werkneemster dat zij ‘zonder overleg of plan’ en ‘onder emotionele druk’ het ontslag heeft ingediend niet wordt gedeeld.
‘Uit de feiten en omstandigheden blijkt het tegendeel. Immers, er zijn voorafgaand aan het indienen van uw ontslag meerdere gesprekken met u gevoerd waarbij het onderwerp ontslag en de consequenties daarvan nadrukkelijk en bij herhaling zijn besproken. U hebt zelf aangegeven dat u overweegt om met ontslag te gaan en voorts heeft u zich laten informeren door de vakbond en het ABP over de consequenties van het aanstaande ontslag.
Op de dag waarop u het ontslag hebt ingediend in P-direkt, zijn de afspraken ter bevestiging aan u toegestuurd en u hebt hierop gereageerd dat u het eens bent met de verslaglegging.
(…) Pas op 29 april 2020 geeft u voor het eerst aan dat er sprake is van emotionele problemen. (…)
Alles overwegende is mijn beslissing dat ik niet tegemoet kom aan uw verzoek en dat uw ontslag per 1 juli 2020 ongewijzigd gehandhaafd blijft. Evenmin zie ik aanleiding u alsnog verlof wegens ziekte toe te kennen, daar er geen enkele aanleiding is te veronderstellen dat na de herstel melding op 21 september 2019 (opnieuw) sprake was van ziekte. (…)’.
Naar de rechter
De werkneemster verzoekt om bij beschikking:
- te verklaren voor recht dat de Staat in strijd heeft gehandeld met de norm van goed werkgeverschap door het ontslagverzoek van de werkneemster te accepteren en op 26 mei 2020 te weigeren de arbeidsovereenkomst ook na 30 juni 2020 voort te zetten,
- de Staat te veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2020,
- de Staat te veroordelen in de proceskosten.
Voor het blok gezet
De werkneemster voert daarvoor aan dat zij vanaf oktober/november 2019 vanwege een medicatiewissel zich steeds verwarder en chaotischer ging voelen. Ze was oververmoeid, kon vrijwel niet meer consistent redeneren en leed aan angstaanvallen. Toen door de Staat in de gesprekken van november 2019 tegen haar werd gezegd dat ze terug moest in haar eigen functie en volledig ‘aan de bak’ zou moest, heeft zij geen andere mogelijkheid gezien dan ontslag nemen. Ze kon het niet meer aan en voelde zich voor het blok gezet.
Niet met vervroegd pensioen
Na een behandeling in een acupunctuurpraktijk en therapie heeft zij geconcludeerd dat zij niet in volledige vrijheid heeft gekozen voor het vervroegd pensioen. De Staat had haar moeten waarschuwen voor de zeer nadelige financiële gevolgen en haar een alternatief moeten bieden. Toen de werkneemster onderkende dat zij niet met vervroegd pensioen wilde en financieel ook niet kon, maar feitelijk ziek was, heeft zij gevraagd om haar ontslagname ongedaan te maken en haar met terugwerkende kracht ziek te melden. De Staat had dit moeten toestaan.
Wat zegt de Staat?
De Staat voert verweer tegen het verzoek. De werkneemster is voldoende geïnformeerd en is gewezen op financiële gevolgen. Ook is zij in staat gesteld om bij derden informatie in te winnen. Uit niets is gebleken dat zij haar keuze niet kon maken of dat zij ondoordacht tot haar ontslagverzoek is gekomen. Zij heeft haar verzoek kunnen overdenken en heeft op duidelijke en ondubbelzinnige wijze het besluit genomen. Er was voor de Staat geen enkele reden om te twijfelen aan haar verzoek. Er is ook geen grond voor ongedaanmaking van (de gevolgen van) dat besluit.
Herstel arbeidsovereenkomst
Voor zover het verzoek onder 2 gebaseerd is op artikel 7:682 BW (de kantonrechter kan de werkgever veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen…) kan het niet toegewezen worden, nu in dat artikel niet is voorzien in de mogelijkheid tot herstel van de arbeidsovereenkomst in een situatie waarin de werknemer de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd.
Ook wanneer er van uit moet worden gegaan dat de Staat de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd – naar aanleiding van het verzoek daartoe van de werkneemster – valt de situatie van partijen niet onder het bereik van artikel 7:682 BW.
De werkneemster heeft ter zitting dit deel van het verzoek nader geformuleerd en verzocht de Staat te gebieden om de arbeidsovereenkomst te herstellen. Deze vordering gaat echter de bevoegdheid van de kantonrechter te buiten. Een dergelijk gebod kan, buiten de gevallen die genoemd zijn in artikel 7:682 BW, niet worden gegeven.
Goed werkgever?
Het onder 1 geformuleerde verzoek van de werkneemster is gebaseerd op twee gronden. Ten eerste de grond dat de Staat nalatig is geweest ten aanzien van de volgende zaken:
- onderzoeken of de werkneemster zich bewust is van alle gevolgen van haar ontslagname op het gebied van haar financiën, uitkeringsrechten en pensioen,
- het zelf verstrekken van alle rechtspositionele informatie;
- het zorgen voor adequate juridische ondersteuning.
Daarnaast is aan de werkneemster geen bedenktijd geboden.
Als tweede grond stelt de werkneemster dat de Staat haar ontslagname niet had mogen inwilligen, omdat zij niet in staat was haar wil goed te bepalen. Het ontslag is in een emotionele, chaotische toestand gevraagd. De Staat had daarom moeten ingaan op haar verzoek om het dienstverband te herstellen en haar met terugwerkende kracht ziek te melden, aldus de werkneemster.
Vrijwillig ontslag?
Te beoordelen is of de werkneemster op 9 december 2019 vrijwillig ontslag heeft aangevraagd en of de Staat er van uit mocht gaan dat zij ook inderdaad beëindiging van het dienstverband wilde.
Uit de onweersproken weergave van de gang van zaken blijkt dat aan het indienen van het ontslagverzoek op 9 december 2019 tenminste drie gesprekken vooraf zijn gegaan, namelijk op 5, 19 en 25 november 2019. Ook is er op 9 december 2019 een gesprek geweest, voorafgaand aan het indienen van het ontslagverzoek.
Uit het aantal gesprekken, de tijdsperiode van meer dan een maand en de reacties van de werkneemster kan niet worden geconcludeerd dat de werkneemster in een opwelling of onnadenkend tot de ontslagname is gekomen.
Informatie gevraagd
Zij heeft informatie gevraagd aan haar werkgever en derden, heeft relevante vragen gesteld en heeft in diverse gesprekken de gelegenheid gehad alle vragen die zij had te stellen. de werkneemster heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de Staat meer had moeten doen om te onderzoeken of zij zich bewust was van alle gevolgen van haar ontslagname en voorzien was van afdoende bijstand. Zij heeft immers zelf aangegeven dat zij contact had met haar vakbond en het ABP. Dat deze informatie niet klopte, omdat zij uiteindelijk geen contact had opgenomen, zoals zij ter zitting heeft verteld, kan zij niet tegenwerpen aan de Staat. Dit ligt volledig in haar risicosfeer.
Evenmin heeft zij uiteen gezet welke informatie de Staat niet heeft verstrekt en wel had moeten verstrekken. Dat er niet volstaan had mogen worden met het aanbieden van twee opties, maar er ook een derde optie geboden had moeten worden, kan niet worden gevolgd.
Niet arbeidsongeschikt
Op basis van de beslissing van het UWV van 11 september 2019 mocht de Staat ervan uitgaan dat de werkneemster niet arbeidsongeschikt was, zodat zij in staat kon worden geacht haar functie zonder beperkingen uit te voeren. De conclusie moet dan zijn, dat de eerste grond niet slaagt.
Voor de tweede grond is ook relevant, dat de Staat op basis van de beslissing van het UWV van 11 september 2019 er van uit mocht gaan dat de werkneemster niet arbeidsongeschikt was op en na die datum.
Niet ziek gemeld
De werkneemster stelt dat zij na een medicatiewissel in oktober 2019 achteruit is gegaan, verward werd, angstaanvallen kreeg, oververmoeid raakte en dat haar hoofd vol zal met chaotische gedachten. Zij heeft zich echter niet ziek gemeld. Dat de Staat op de hoogte was of kon zijn van haar (innerlijke) situatie is onvoldoende aannemelijk gemaakt en onderbouwd, zodat ook deze grond niet slaagt.
Niet verward of inconsistent
In de overgelegde mailcorrespondentie komt geen beeld naar voren van een verward of inconsistent persoon. Integendeel. De Staat wijst er verder op dat de werkneemster in de periode na haar ontslag regelmatig in contacten met de (ex)werkgever heeft aangegeven dat het heel goed met haar ging en dat zij aan het solliciteren was. Pas nadat half maart 2020 de corona-lockdown plaatsvindt en het vinden van ander werk niet blijkt te lukken heeft de werkneemster eind april voor het eerst aangegeven dat zij klachten ervaarde, aldus de Staat.
Voor zover de werkneemster een beroep bedoelt te doen op een wilsgebrek kan dit ook niet leiden tot het door haar gewenste resultaat. Zij heeft onder meer de vernietiging van haar ontslagverzoek niet (tijdig) ingeroepen.
De kantonrechter wijst het verzoek van de werkneemster af.
Uitspraak Rechtbank Gelderland, 11 november 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:5977