Een werknemer moet een verzoek tot betaling van de transitievergoeding binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst eindigt bij de kantonrechter indienen.
Bij de opzegging ‘per 1 maart 2018’ was de arbeidsovereenkomst op 28 februari 2018 geëindigd. De vervaltermijn van drie maanden liep daarmee op 28 mei 2018 af. De werknemer dacht echter dat de vervaltermijn op 1 juni 2018 zou aflopen en had op 30 mei 2018 een verzoekschrift ingediend. Dit was dus twee dagen te laat.
De Hoge Raad oordeelt dat de werkgever dit niet extra onder de aandacht van de werknemer hoefde te brengen. Bij vervaltermijnen blijft zelf goed opletten erg belangrijk. Wees op tijd. De werknemer kan anders fluiten naar zijn geld.
Wat is de situatie?
De werkneemster is in 1990 in dienst getreden van (de rechtsvoorgangster van) de werkgever.
In 2017 heeft de werkgever bij het UWV een ontslagvergunning aangevraagd en verkregen voor de werkneemster in verband met haar langdurige arbeidsongeschiktheid.
Bij brief van 9 november 2017 heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werkneemster opgezegd per 1 maart 2018:
“Onder verwijzing naar onze brief van 18 september 2017 en naar de op 3 november 2017 door het UWV afgegeven ontslagvergunning, zeggen wij hierbij – met inachtneming van de voor u op grond van artikel 7:672 BW geldende opzegtermijn – uw arbeidsovereenkomst met de bank op per 1 maart 2018.”
De werkneemster heeft aanspraak gemaakt op een transitievergoeding.
De werkneemster verzocht de werkgever te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van €53.111,94 bruto. Het verzoekschrift is op 30 mei 2018 op de rechtbank ontvangen.
De kantonrechter heeft de werkneemster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek op de grond dat het verzoek is ingediend na afloop van de daarvoor op grond van art. 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW geldende vervaltermijn, die eindigde op 28 mei 2018 om 24.00 uur.
Oordeel hof
Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en de werkgever veroordeeld tot betaling aan de werkneemster van een transitievergoeding ten bedrage van € 53.111,94 bruto.
Het hof is van oordeel dat de werkneemster redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat door het ontslag per 1 maart 2018 de arbeidsovereenkomst eindigde op 1 maart 2018.
Expliciet vermelden
Als de werkgever met een ontslag per 1 maart 2018 daadwerkelijk wilde bewerkstelligen dat het dienstverband eindigde op 28 februari had het op de weg van de werkgever gelegen om de werkneemster daarover afdoende duidelijkheid te verschaffen, bijvoorbeeld door in de opzeggingsbrief expliciet te vermelden dat daarmee de arbeidsverhouding zou eindigen op 28 februari 2018, aldus het hof.
Vervaltermijn start 2 maart
Door dit na te laten heeft de werkgever, in het licht van de betekenis die in het normaal spraakgebruik toekomt aan het woord ‘per’ en de van toepassing zijnde jurisprudentie, een onduidelijke situatie gecreëerd waarvan de gevolgen voor zijn rekening moeten komen. Bij deze stand van zaken moet de arbeidsovereenkomst geacht worden te zijn geëindigd op 1 maart 2018, en ving de vervaltermijn van drie maanden aan op 2 maart 2018. Het verzoekschrift had dan uiterlijk op 1 juni 2018 ingediend moeten worden, zodat het op 30 mei 2018 ter griffie ontvangen verzoekschrift is ingediend binnen de vervaltermijn. De werkneemster is dus ten onrechte niet ontvankelijk verklaard in haar verzoek, zo oordeelt het hof.
Naar de Hoge Raad
De werkgever gaat in cassatie.
Onderdeel 1 van het middel in het principale beroep is gericht tegen het oordeel van het hof dat de termijn van art. 7:686a lid 4, onder b, BW pas op 2 maart 2018 is aangevangen. Het betoogt dat de woorden ‘de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd’ in die bepaling zo moeten worden uitgelegd dat daarmee wordt gedoeld op de laatste dag van de arbeidsovereenkomst.
Verder wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat de werkneemster de opzegbrief zo mocht begrijpen dat de laatste dag van de arbeidsovereenkomst weliswaar 28 februari 2018 was, maar dat deze toch pas op 1 maart 2018 zou eindigen, en over de daarvoor gegeven motivering.
Volgens de werkgever heeft het hof miskend dat een opzegging tegen het einde van de maand meebrengt dat de arbeidsovereenkomst eindigt op de eerste dag van de daaropvolgende maand, om 0.00 uur. Daaruit volgt dat die dag niet meetelt voor de berekening van de vervaltermijn zodat die termijn aanvangt op de daaropvolgende dag (in dit geval: 2 maart 2018) en eindigt op de eerste dag van de derde daaropvolgende maand (in dit geval: 1 juni 2018), zodat het verzoekschrift uiterlijk op die dag moet worden ingediend.
Per 1 maart 2018
Het uitgangspunt is dat, zoals het hof heeft vastgesteld, de opzegging van de arbeidsovereenkomst ‘per 1 maart 2018’ volgens de werkneemster inhield dat zij tot en met 28 februari 2018, oftewel tot 1 maart 2018 in dienst is geweest, en dat 28 februari 2018 de laatste dag van het dienstverband was.
Opzegging einde maand
Ook heeft het hof vastgesteld dat partijen niet zijn afgeweken van het uitgangpunt van art. 7:672 lid 1 BW dat opzegging geschiedt tegen het einde van de maand.
Art. 7:672 lid 1 BW bepaalt:
“Opzegging geschiedt tegen het einde van de maand, tenzij bij schriftelijke overeenkomst of door het gebruik een andere dag daarvoor is aangewezen.”
Laatste werkdag
Een voor de hand liggende en in de praktijk gangbare en goed hanteerbare uitleg van de wettelijke regeling betreffende het eindigen van een arbeidsovereenkomst, is dat de overeenkomst eindigt aan het einde van de laatste dag van de looptijd daarvan (de laatste werkdag). Met ingang van de eerste daaropvolgende dag bestaat de arbeidsovereenkomst niet meer.
Als niet bij schriftelijke overeenkomst of door het gebruik een andere dag daarvoor is aangewezen en de opzegging dus plaatsvindt tegen het einde van de maand, eindigt de arbeidsovereenkomst aan het einde van de laatste dag van die maand. Dit geldt ook voor de opzegging van een arbeidsovereenkomst ‘per’ de eerste dag van een maand, indien niet uit een schriftelijke overeenkomst of het gebruik volgt dat opzegging de arbeidsovereenkomst pas op de eerste dag van die maand doet eindigen.
Eerste dag na laatste werkdag
Voor de toepassing van art. 7:686a lid 4, onder b, BW betekent dit dat de termijn waarbinnen het verzoekschrift tot toekenning van een transitievergoeding moet worden ingediend, begint op de eerste dag na de laatste werkdag en afloopt aan het einde van de met die laatste werkdag overeenstemmende dag drie maanden later. De termijn eindigt daarmee in principe steeds aan het einde van de dag met hetzelfde nummer als dat van de laatste werkdag, afgezien van de werking van de Algemene Termijnenwet.
Uitzondering
De enige uitzondering hierop is het geval dat de maand waarin de termijn afloopt, niet een dag met hetzelfde nummer kent omdat zij korter is, in welk geval de termijn eindigt aan het einde van de laatste dag van die maand. Aldus staan de werknemer voor het indienen van het bedoelde verzoekschrift steeds drie volle kalendermaanden ter beschikking.
Einde contract: 28 februari
Nu het hof heeft vastgesteld dat partijen niet zijn afgeweken van het uitgangpunt dat opzegging plaatsvindt tegen het einde van de maand, en partijen het in overeenstemming daarmee erover eens zijn dat 28 februari 2018 de laatste dag van het dienstverband was, volgt dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd aan het einde van die dag.
Onjuiste rechtsopvatting
Het oordeel van het hof dat de werkneemster redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat door het ontslag per 1 maart 2018 de arbeidsovereenkomst eindigde op 1 maart 2018, en dat als de werkgever met een ontslag per 1 maart 2018 echt ervoor wilde zorgen dat het dienstverband eindigde op 28 februari 2018, de werkgever de werkneemster daarover afdoende duidelijkheid moest verschaffen, geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aldus de Hoge Raad.
Beslissing Hoge Raad
Nu de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 28 februari 2018, was 28 mei 2018 de laatste dag waarop het verzoekschrift tot toekenning van een transitievergoeding kon worden ingediend. Aangezien het verzoekschrift is ingediend op 30 mei 2018, is de werkneemster niet-ontvankelijk in haar verzoek. De Hoge Raad bekrachtigt daarom de beschikking van de kantonrechter.
De werkneemster loopt een transitievergoeding van ruim € 53.000 bruto mis.