Dit besluit wijzigt het Besluit Wfsv naar aanleiding van de wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) in de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB). Daarin wijzigt de financiering van de Werkloosheidswet (WW) door de WW-premie te differentiëren naar aard van het contract: voor vaste contracten gaan werkgevers een lagere WW-premie afdragen dan voor flexibele contracten.
Werkloosheidsrisico’s worden niet langer beprijsd via sectorale differentiatie, maar via differentiatie naar aard van het contract.
Verschil hoge en lage WW-premie
Werkgevers gaan voor het Algemeen Werkloosheidsfonds het lage percentage betalen over het loon aan werknemers met een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd waarbij geen sprake mag zijn van een oproepovereenkomst
Werkgevers betalen het hoge percentage over het loon aan overige werknemers. Dit besluit regelt dat het verschil tussen het hoge en het lage percentage wordt vastgesteld op vijf procentpunten. Als de lage premie bijvoorbeeld 1% is, dan is de hoge premie 6%.
Door de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans wordt voor alle werkgevers de premie gedifferentieerd naar de aard van het contract en daardoor kan de voorheen in dit besluit geregelde differentiatie in vijf sectoren vervallen.
Herziening
Dit besluit regelt dat in bepaalde situaties het lage percentage wordt herzien, ook als er sprake is (geweest) van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en er geen sprake is (geweest) van een oproepovereenkomst.
Herziening betekent dat met terugwerkende kracht de hoge premie van toepassing wordt. De hoogte van de herziening is het verschil tussen de premies die de werkgever zou hebben afgedragen als hij gedurende de voorafgaande twaalf maanden – of, indien de arbeidsovereenkomst korter heeft geduurd, over de gehele duur van de arbeidsovereenkomst – de hoge premie had betaald, en de premies die de werkgever al heeft betaald. Een herziening heeft dus betrekking op een periode van maximaal twaalf maanden.
Correctieberichten
Werkgevers zijn verantwoordelijk voor het met terugwerkende kracht afdragen van de hoge premie als er sprake van een herzieningssituatie. Dat betekent dat de werkgever verplicht is om zelf de ingediende loonaangiften te herzien door middel van correctieberichten.
Als de werkgever zijn ingediende loonaangiften niet herziet, dan kan de Belastingdienst de werkgever verzoeken om correctieberichten in te dienen. Weigert de werkgever dit, dan heft de Belastingdienst het verschil tussen de lage en de hoge premie na door middel van een naheffingsaanslag. Voor het niet indienen van een correctiebericht kan de Belastingdienst een boete opleggen.
WW-uitkering
Als toekenning van een WW-uitkering leidt tot een herzieningssituatie (herzieningssituaties 3 en 4), informeert het UWV de (ex-)werkgever door middel van het sturen van een kopie van de WW-beschikking. Voor de werkgever is dit het signaal om te bezien of de lage premie moet worden herzien en zo nodig de ingediende loonaangiften te corrigeren.
In die situaties waarin de lage premie moet worden herzien waarin het toekennen van een WW-uitkering geen voorwaarde is (herzieningssituaties 1 en 2), moet de werkgever zelf uit de ingediende loonaangiften af te leiden of er sprake is van een herzieningssituatie.
Handhaving
Voor de handhaving van de herzieningssituaties richten het UWV en de Belastingdienst een proces van gegevensuitwisseling in. Daarbij zal het UWV aan de hand van onder meer de Polisadministratie bekijken of werkgevers, waar nodig, de premie hebben herzien.
Als het UWV constateert dat een werkgever de lage premie niet heeft herzien dan informeert het UWV de Belastingdienst.
De Belastingdienst kan de werkgever hierover informeren en vragen om de ingediende loonaangiften te herzien. Als de werkgever dit weigert, dan legt de inspecteur een naheffingsaanslag op. De inspecteur kan ook direct een naheffingsaanslag opleggen.
Getrapte inwerkingtreding
Van de herzieningssituaties treden per 1 januari 2020 situaties 1 en 2 in werking. Hiervoor is gekozen om de complexiteit van de invoering van de nieuwe premiesystematiek per 2020 te beperken.
Herzieningssituaties 3 en 4 treden dus niet per 2020 in werking. Het UWV zal voor deze situaties nog geen kopieën van WW-beschikkingen gaan versturen, en werkgevers hoeven in deze situaties de lage premie nog niet te herzien.
Herzieningssituaties
Herzieningssituatie 1: De dienstbetrekking eindigt binnen twee maanden na aanvang
Bij elke beëindiging binnen twee maanden wordt de hoge premie van toepassing, ook als dat niet binnen een proeftijd gebeurt.
Voorbeeld
Een werknemer heeft vanaf 1 januari 2020 een vast contract, al dan niet met proeftijd. De werknemer neemt ontslag op 29 februari 2020. De werkgever moet de premie herzien over de maanden januari en februari.
Herzieningssituatie 2: De werknemer krijgt binnen een kalenderjaar meer dan 30% meer uren verloond dan contractueel voor dat jaar overeengekomen.
Deze bepaling voorkomt dat vaste contracten worden aangegaan met een (zeer) beperkt aantal vaste uren en in de praktijk structureel overwerk wordt ingezet als flexibele arbeid.
Consignatiediensten
Deze bepaling heeft ook effect op bepaalde vaste contracten waarin consignatiediensten, aanwezigheidsdiensten of, in bepaalde zorgsectoren, bereikbaarheidsdiensten zijn overeengekomen.
Op grond van het Besluit nadere regels over oproepovereenkomsten kwalificeren zulke contracten niet als oproepcontract indien de geconsigneerde, aanwezige of bereikbare tijd per uur geldelijk wordt vergoed of gecompenseerd in de vorm van betaalde vrije tijd.
Bij consignatie- en bereikbaarheidsdiensten moet de vergoeding of compensatie per uur plaats vinden. Indien geconsigneerde, aanwezige of bereikbare tijd per uur geldelijk wordt vergoed, is sprake van verloonde uren die meetellen voor het al dan niet van toepassing zijn van de herzieningssituatie.
Deze bepaling is niet van toepassing op dienstbetrekkingen waarbij in het vaste contract 35 uur arbeid of meer per week is overeengekomen.
Herzieningssituatie 3: De werknemer krijgt binnen een jaar na aanvang van de dienstbetrekking een WW-uitkering door arbeidsuren- of inkomstenverlies bij de werkgever.
Deze bepaling voorkomt dat vaste contracten flexibel worden ingezet door na korte tijd de overeenkomst (al dan niet met wederzijds goedvinden) te laten eindigen. In het geval van herleving van een WW-uitkering wordt de lage premie herzien bij de werkgever waar het inkomensverlies (de reden voor herleving van het WW-recht) ontstaat.
Voorbeeld
Een werknemer heeft van januari tot en met augustus 2020 een vast contract. Eind augustus eindigt de dienstbetrekking. Vanaf september krijgt de werknemer een WW-uitkering uit hoofde van deze dienstbetrekking. De werkgever moet de premie herzien over de maanden januari tot en met augustus.
Herzieningssituatie 4: De werknemer krijgt een WW-uitkering toegekend, terwijl maximaal een jaar eerder bij dezelfde werkgever het lage percentage moest worden herzien op grond van herzieningssituatie 3.
Deze bepaling voorkomt dat bijvoorbeeld een voltijds vast contract wordt aangegaan waarvan vervolgens in een (seizoensmatig) patroon het aantal te werken uren naar beneden en naar boven wordt bijgesteld.
Voorbeeld
Een werknemer heeft vanaf februari 2020 een vast contract. Vanaf december 2020 wordt het aantal contracturen verlaagd naar vijf en de werknemer krijgt een WW-uitkering uit hoofde van deze dienstbetrekking. De werkgever moet de premie herzien over de maanden februari tot en met november 2020 op grond van herzieningssituatie 3.
Vanaf december 2020 is de werkgever over de vijf uur de lage premie verschuldigd. Van februari tot en met september 2021 worden de contracturen in deze dienstbetrekking weer verhoogd, zodanig dat WW-uitkering eindigt.
Vanaf oktober 2020 wordt het aantal contracturen weer verlaagd naar vijf en de werknemer krijgt opnieuw een WW-uitkering. De werkgever moet de premie herzien over de maanden december 2020 tot en met september 2021 op grond van herzieningssituatie 4.
Kopie arbeidsovereenkomst in loonadministratie
Voor de handhaving van de premiedifferentiatie wordt geregeld dat een werkgever voor werknemers voor wie hij de lage premie afdraagt, een afschrift van de arbeidsovereenkomst moet opnemen in zijn loonadministratie. Dit vereiste is noodzakelijk om de Belastingdienst in staat te stellen te controleren of er daadwerkelijk sprake is van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, niet zijnde een oproepovereenkomst.
Let op: de lage premie kan nooit van toepassing zijn op arbeidsovereenkomsten met een uitzendbeding.
Geheel aangiftetijdvak zelfde premie
Voor de uitvoerbaarheid voor werkgevers, salarisadministrateurs en ontwikkelaars van salarissoftware wordt geregeld dat over een geheel aangiftetijdvak dan wel de hoge, dan wel de lage premie wordt afgedragen. Het peilmoment daarvoor is de eerste dag van het tijdvak.
Als een werknemer bijvoorbeeld halverwege een aangiftetijdvak een vast contract krijgt, mag de werkgever vanaf het daaropvolgende aangiftetijdvak de lage premie gaan afdragen. Hetzelfde geldt voor herzieningen.
BBL-overeenkomsten
Voor de uitvoerbaarheid van de uitzondering voor de beroepspraktijkopleiding van de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) wordt geregeld dat de BBL-overeenkomsten voorzien moeten zijn van alle benodigde handtekeningen, en daarbij van dagtekening zijn voorzien.
Financiering ZW-staartuitkeringen
Uit de sectorfondsen worden nu ook uitkeringen voor de Ziektewet (ZW) en Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) gefinancierd. Hiertoe betalen werkgevers een opslag bovenop het WW-deel van de sectorpremie.
Het gaat hierbij om ZW-staartuitkeringen van werkgevers die eigenrisicodragers zijn geworden, WGA-uitkeringen aan flexwerkers die gestart zijn voor 1 januari 2012, en WGA-staartuitkeringen van kleine en middelgrote werkgevers die eigenrisicodrager WGA-vast zijn geworden in de periode 2014 tot en met 1 juli 2015.
Dit besluit regelt dat de ZW-staartuitkeringen na afschaffing van de sectorfondsen worden gefinancierd via de Werkhervattingkas (Whk).
Staatsblad van 28 juni 2019, nr. 236